201206172/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Drunen, gemeente Heusden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 mei 2012 in zaken nrs. AWB 12/53 en AWB 12/56 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft het college de subsidie, die bij besluit van 5 december 2008 op grond van de Kaderstellende notitie Erfgoed 2008-2011 (Impuls 1) is verleend ten behoeve van de restauratie van de molen De Hertogin van Brabant ter hoogte van maximaal € 75.000,00, ingetrokken.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft het college de aanvullende subsidie, die bij besluit van 14 april 2010 op grond van de Subsidieregeling Impuls Restauratie Monumenten 2009 (Impuls 2) is verleend van maximaal € 129.233,00, ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 november 2011 en 1 december 2011 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door G.H. Keunen, en het college, vertegenwoordigd door drs. F.J. Teurlings en mr. M. Wielink, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden.
2. [appellant] is eigenaar van de molen De Hertogin van Brabant, gelegen aan de Parallelweg 8 te Drunen. In de molen en de aangelegen gebouwen baat hij party-restaurant De Korenmolen uit. De molen verkeert in slechte staat en vereist restauratie.
Bij besluit van 5 december 2008 heeft het college aan [appellant] in het kader van Schatbewaarders van Brabant, Kaderstellende notitie erfgoed 2008-2011 een subsidie van € 75.000,00 verleend voor het project ‘molen De Hertogin van Brabant’. Daaraan heeft het de voorwaarde verbonden dat het project voor 31 december 2011 moet zijn afgerond. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het college aan [appellant] in het kader van de Subsidieregeling Impuls Restauratie Monumenten 2009 een aanvullende subsidie verleend van € 129.233,00 voor de periode 2010-2012 voor het project ‘De Hertogin van Brabant’. Daaraan heeft het college de voorwaarden verbonden dat de restauratie voor 1 december 2010 dient te zijn gestart en uiterlijk voor 1 juli 2012 dient te zijn afgerond.
Bij brief van 31 januari 2011 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat hij, in strijd met de eerste voorwaarde verbonden aan het besluit van 14 april 2010, niet voor 1 december 2010 met de restauratie heeft aangevangen. Daarbij heeft het college [appellant] erop gewezen dat dit in het uiterste geval tot gevolg kan hebben dat de subsidie op nihil wordt gesteld en de verleende voorschotten zullen worden teruggevorderd. Het college heeft hem in dat verband verzocht voor 22 februari 2011 schriftelijke informatie te verstrekken over de stand van zaken, de redenen van uitstel en de stappen die hij onderneemt om alsnog tot de afronding van de restauratie te komen. Tot slot heeft het medegedeeld dat afhankelijk van zijn reactie zal worden beslist of uitstel wordt verleend, waarbij de beslissing zal worden gebaseerd op de mate waarin het project door het college levensvatbaar wordt geacht. Bij afzonderlijke besluiten van 7 juli 2011 heeft het college de subsidieverleningen ingetrokken. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat de financiering van de restauratie van de molen nog niet rond is en de restauratie nog niet is gestart, zodat de afronding van de restauratie van de molen voor de in het subsidieverleningsbesluit gestelde afrondingsdatum van 1 juli 2012 waarschijnlijk niet haalbaar is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij door verwijtbaar handelen van het college niet tijdig kon aanvangen met de restauratie van de molen. Het college heeft hem in een onmogelijke positie gebracht door een subsidie te verlenen die lager is dan hij heeft aangevraagd. Volgens [appellant] heeft hij er alles aan gedaan om de ontbrekende gelden alsnog tijdig bijeen te krijgen, maar is dit niet gelukt omdat hij van het college niet tijdig de gewenste duidelijkheid kreeg over de hoogte van de subsidie. Het college had om die reden de hardheidsclausule moeten toepassen, aldus [appellant].
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen de werkzaamheden gereed dienden te zijn, niet kan worden gehaald. De activiteiten waarvoor de subsidies waren verleend, zouden dus niet meer voor de gestelde einddatum van 1 juli 2012 plaatsvinden. Het college mocht derhalve de besluiten van 5 december 2008 en 14 april 2010 op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb intrekken.
De rechtbank heeft in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Met de besluiten van 5 december 2008 en 14 april 2010, waarin de subsidiebedragen duidelijk stonden vermeld, moest het voor [appellant] duidelijk zijn dat hij onvoldoende financiële middelen had om de molen te restaureren en dat hij derhalve een gedeelte van de restauratie op andere wijze diende te bekostigen. Het college heeft hem bij brief van 31 januari 2011 alsnog in de gelegenheid gesteld om nader schriftelijk te onderbouwen hoe hij de benodigde financiële middelen voor de restauratie bijeen zou krijgen. Dat hij vervolgens niet in staat is gebleken om tijdig de benodigde middelen te verwerven, zodat hij niet met de restauratie kon aanvangen en de afrondingsdatum niet kon halen, is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Zijn betoog dat hij door de handelwijze van het college is benadeeld, kan om die reden niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013