201208339/1/R4.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Leeuwarden,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012, in zaak nr.
201102546/1/T1/R4.
Bij tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State van 15 februari 2012 in zaak nr.
201102546/1/T1/R4heeft de Afdeling de raad van de gemeente Leeuwarden opgedragen het besluit van 29 november 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Wiarda", kenmerk 314574, te herstellen door opnieuw de omvang te bepalen van de compensatie van het weidevogelgebied dat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen wordt verstoord. Daarbij dient hij, behalve de verstoring in het plangebied zelf, ook de verstoring te betrekken van de gronden ten zuidwesten van de Hounsdyk die op de bij het Werkplan Weidevogels in Fryslân behorende kaart Openheid en rust zijn aangemerkt als "voor weidevogels geschikt gebied". Tevens dient de raad daarbij inzichtelijk te maken in hoeverre, ten aanzien van de verwachte verstoring van het juistbedoelde gebied ten zuidwesten van de Hounsdyk, voor compensatie geschikte gronden beschikbaar zijn en een indicatie te geven van de globale ligging van dergelijke gronden, dan wel het besluit te wijzigen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Milieudefensie heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Milieudefensie en de raad van de gemeente Leeuwarden hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar Milieudefensie, vertegenwoordigd door J. van der Meer en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en J. de Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vereniging Verenging voor Dorpsbelang Goutum, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos en het college van gedeputeerde staten van Fryslân vertegenwoordigd door drs. S.B. Douma, werkzaam bij de provincie.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:80a, derde lid, van de Awb is artikel 8:88 van overeenkomstige toepassing op tussenuitspraken.
3. Milieudefensie betoogt dat aanleiding bestaat rechtsoverweging 2.7.4 van de tussenuitspraak te herzien.
Milieudefensie stelt dat het concrete inzicht dat de raad de Afdeling heeft geboden ten aanzien van de gronden die voor weidevogelcompensatie worden aangewend feitelijke grondslag mist. Volgens Milieudefensie heeft de raad de Afdeling dan ook onjuist voorgelicht, omdat anders dan de raad stelt, ten tijde van de behandeling ter zitting op 4 november 2011 door de raad nog geen enkel weidevogelcontract voor twaalf jaar was gesloten.
Milieudefensie betoogt voorts dat de twaalfjarige weidevogelbeheercontracten onvoldoende zijn om de instandhouding van de weidevogelcompensatie te waarborgen. Milieudefensie wijst erop dat Altenburg en Wymenga in hun rapport "Beoordeling van mogelijke opties voor aanvullende weidevogelcompensatie voor het woongebied Wiarda" van 15 mei 2012 bevestigen dat deze beheercontracten na twaalf jaar eindigen en dat als gevolg daarvan de weidevogelcompensatie niet langer zal plaatsvinden.
Was de Afdeling vóór de uitspraak van 15 februari 2012 op de hoogte geweest van deze feiten en omstandigheden, dan had dat volgens Milieudefensie tot een andere uitspraak geleid.
3.1. In rechtsoverweging 2.7.4 van de uitspraak van 15 februari 2012 is ten aanzien van de gronden die voor weidevogelcompensatie zullen worden aangewend overwogen: "Ten aanzien van de gronden ter grootte van 26,2 hectare die door de raad wel in de beschouwing zijn betrokken is de Afdeling van oordeel dat voldoende concreet inzicht is geboden welke gronden voor compensatie zullen worden aangewend."
3.2. Gebleken is dat de raad Milieudefensie en de Afdeling in de stukken en ter zitting onjuist heeft geïnformeerd over de afgesloten weidevogelbeheercontracten. De Afdeling acht het aannemelijk dat deze informatie bij Milieudefensie voor de tussenuitspraak niet bekend was noch redelijkerwijs bekend kon zijn. De door Milieudefensie gestelde omstandigheid dat ten tijde van de behandeling ter zitting geen enkel weidevogelbeheercontact was afgesloten, had, was zij bij de Afdeling bekend geweest, echter niet tot een andere uitspraak geleid. Het oordeel van de Afdeling dat de raad ten tijde van het bestreden besluit van 29 november 2010 voldoende concreet inzicht heeft geboden welke gronden voor compensatie zouden worden aangewend, is namelijk gebaseerd op de zoekgebieden die zijn weergegeven in het in opdracht van de raad door Altenburg en Wymenga opgestelde rapport "Compensatie voor weidevogels in het kader van ontwikkelingen rond Leeuwarden" van 8 december 2009. Het oordeel van de Afdeling vindt derhalve niet zijn grondslag in de onjuiste stellingname van de raad dat dergelijke beheercontracten destijds reeds waren afgesloten.
3.3. Ten aanzien van de weidevogelbeheercontracten is in rechtsoverweging 2.7.4 van de uitspraak van 15 februari 2012 overwogen: "Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat door het sluiten van weidevogelbeheersovereenkomsten van twaalf jaar met agrariërs de instandhouding van de weidevogelcompensatiegebieden met een totale oppervlakte van 26,2 hectare niet voldoende is gewaarborgd".
3.4. Het betoog van Milieudefensie dat de desbetreffende beheercontracten onvoldoende zijn om de instandhouding van de weidevogelcompensatie te waarborgen, is reeds door haar naar voren gebracht in de beroepsprocedure die aan de uitspraak van 15 februari 2012 vooraf is gegaan. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om een partij de gelegenheid te bieden om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen om het gevoerde debat te heropenen.
4. Ter zitting heeft Milieudefensie haar herzieningsverzoek uitgebreid. Volgens Milieudefensie bestaat voorts aanleiding om rechtsoverweging 2.7.2 van de uitspraak van 15 februari 2012 te herzien waarin door de Afdeling is overwogen dat de raad de realisatie van het plangebied in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als noodzakelijke ingreep van openbaar belang als bedoeld in het streekplan. Milieudefensie betoogt dat de raad een onjuist beeld over de noodzaak voor het in ontwikkeling nemen van het plangebied heeft geschetst. Hiertoe voert Milieudefensie aan dat geen behoefte bestaat om de in het plan voorziene woningen, kantoren en een welnesscentrum te realiseren en dat daarvoor voldoende alternatieve locaties voorhanden zijn. Milieudefensie verwijst ter onderbouwing van haar betoog naar gegevens over de woningbouwbehoefte van de gemeente Leeuwarden uit 2011 en 2012, naar overzichtskaarten van de nog beschikbare kavels in Techum en Jabikswoude en naar door haar op 31 oktober 2012 gemaakte foto’s in Techum en Jabikswoude.
4.1. In de beroepsprocedure die aan de tussenuitspraak van 15 februari 2012 vooraf is gegaan heeft Milieudefensie reeds betoogd dat de noodzaak voor het in ontwikkeling nemen van het plangebied ontbreekt en dat er alternatieve locaties voorhanden zijn. Zoals hiervoor onder 3.4 is overwogen dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een partij de gelegenheid te bieden om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen om het gevoerde debat te heropenen.
5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013