201208820/1/R3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de staatssecretaris de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vastgesteld voor de gevels van de te saneren woningen en een te saneren school gelegen binnen de geluidszone langs de wegen Hobostraat, Kornetstraat en Land van Ravensteinstraat te Uden. Tevens zijn bij dit besluit maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, mr. V. de Jong en M. Sartorius, en het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college), vertegenwoordigd door ing. A. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Omdat de geluidsbelasting van de gevel van onder meer de woning van [appellant] aan de [locatie] te hoog was, heeft het college een saneringsprogramma opgesteld. In dit saneringsprogramma is opgenomen hoe de geluidsbelasting van onder meer deze te saneren woning kan worden teruggebracht, op basis waarvan de staatssecretaris de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting heeft vastgesteld.
2. [appellant] stelt dat in het aan het besluit van 20 december 2011 ten grondslag gelegde akoestisch rapport is verwezen naar een verkeerskundig rapport, welke aan hem ten onrechte niet is toegezonden.
2.1. In het bestreden besluit staat dat aan [appellant] abusievelijk het concept van het akoestisch rapport van 2 mei 2010 is toegezonden. Het definitieve akoestisch rapport van 15 november 2010 en het verkeerskundig rapport van 23 maart 2010 hebben wel met het besluit van 20 december 2011 ter inzage gelegen.
2.2. Aan het besluit van 20 december 2011 ligt het door Db/a consultants v.o.f. uitgevoerde akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Berekening verkeerslawaai in samenhang met de herinrichting Trajecten 1+2 Bitswijk - Land van Ravensteinstraat gemeente Uden" (hierna: het akoestisch rapport) van 15 november 2010, ten grondslag. In dit akoestisch rapport wordt verwezen naar het door Goudappel-Coffeng B.V. uitgevoerde onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Saneringsproject verkeersstudie Uden" van 23 maart 2010 (hierna: het verkeerskundig rapport). Door [appellant] is niet bestreden dat het akoestisch rapport en het daarbij behorende verkeerskundig rapport met het besluit van 20 december 2011 ter inzage hebben gelegen. Voor zover hij betoogt dat het verkeerskundig rapport ten onrechte niet aan hem is toegezonden, wordt overwogen dat, zo al sprake zou zijn van een gebrek, [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Daarvoor is van belang dat hij reeds voor het besluit van 20 december 2011 heeft verzocht om toezending van het verkeerskundig rapport, de staatssecretaris hem vervolgens stukken heeft toegezonden en [appellant] daarop in zijn bezwaarschrift niet is teruggekomen, terwijl hij ook van het verkeerskundig rapport kennis heeft kunnen nemen, nu dit met het besluit ter inzage was gelegd. Het betoog faalt.
3. [appellant] stelt dat het akoestisch rapport ondeugdelijk is. Desgevraagd heeft hij ter zitting hiertoe aangevoerd dat het verkeerskundig rapport gedateerde gegevens uit 2008 bevat. Voorts is het aanbrengen van geluidreducerend asfalt volgens hem onvoldoende om zijn woning aan de Land van Ravensteinstraat 54 te saneren, nu de gevelbelasting met goedkope en doelmatige voorzieningen, bijvoorbeeld met een geluidsscherm, verder kan worden gereduceerd.
3.1. Op grond van het saneringsprogramma is voor de woning van [appellant] een hogere waarde vastgesteld van 58 dB op 1,5 m hoogte en 59 dB op 5 m hoogte. In het bestreden besluit staat dat het aanbrengen van geluidreducerend asfalt niet tot gevolg heeft dat de geluidsbelasting van de gevel van de woning van [appellant] wordt teruggebracht tot 48 dB. Voorts stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat een geluidsscherm technisch niet haalbaar is. Bovendien is een geluidsscherm, gelet op de aan de Land van Ravensteinstraat gelegen zijwegen en woningen, niet effectief.
3.2. Ingevolge artikel 90, tweede lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), stelt Onze Minister, behoudens het derde lid, na ontvangst van een programma van maatregelen als bedoeld in artikel 89 van de Wgh voor de woningen waarop het betrekking heeft, als de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels een waarde van 48 dB vast.
Ingevolge het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh), kan Onze Minister voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevels van woningen binnen de zone van die weg een hogere dan de in artikel 90, tweede lid, van de wet genoemde waarde vaststellen in gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot die waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge het tweede lid kan Onze Minister voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevels van woningen binnen de zone van die weg een hogere dan de in artikel 90, derde lid, van de wet genoemde waarde vaststellen, in gevallen waarin:
a. toepassing van maatregelen die strekken tot vermindering van het geluid, veroorzaakt door het verkeer op de weg niet mogelijk is;
b. toepassing van maatregelen die strekken tot vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen niet mogelijk is of duurder zal zijn dan de maximale bijdrage die volgens bijlage A, tabellen 3 en 4, van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai voor een woning mogelijk is;
c. het onttrekken aan de bestemming van de betrokken woningen binnen het bedrag, bedoeld in onderdeel b, niet mogelijk is, en
d. koppeling van het treffen van maatregelen aan andere activiteiten niet kan leiden tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, tot de in artikel 90, derde lid, van de wet genoemde waarde binnen het bedrag, bedoeld in onderdeel b.
3.3. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is voor het opstellen van het verkeerskundig rapport een theoretisch model als uitgangspunt gehanteerd. Vervolgens is met tellingen gecontroleerd of dat uitgangspunt juist is, waarna een prognose voor de toekomst is gesteld. Deze prognose heeft gediend als basis voor het akoestisch rapport. In paragraaf 2.4 van het akoestisch rapport staat dat de berekeningen met het programma GeoMilieu, versie 1.62 en overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006) en de daarin weergegeven Standaardrekenmethode II zijn uitgevoerd. Dat is in overeenstemming met artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat in het bestreden besluit niet van de berekeningen uit het akoestisch rapport mocht worden uitgegaan. Het betoog faalt.
3.4. Niet in geschil is dat met het toepassen van geluidreducerend asfalt de geluidsbelasting van de gevel van de woning nog steeds hoger zal zijn dan 48 dB. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook andere maatregelen als bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het Bgh mogelijk zijn die de geluidsbelasting van de gevel van zijn woning, anders dan de maatregelen die zijn opgenomen in het saneringsprogramma, wel terugbrengen tot 48 dB. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het door [appellant] beoogde geluidsscherm aan de rand van de Land van Ravensteinstraat niet mogelijk is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de woning van [appellant] op grond van artikel 3.5, eerste lid, van het Bgh een hogere grenswaarde moest worden vastgesteld. Het betoog faalt.
4. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013