201204693/1/R3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,
verweerder.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2012, waar [appellante], bij monde van [appellant A], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.A. van Mier en mr. M.A.F. Beukema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting G.J.H. Willems, de initatiefnemer, gehoord.
1. Het plan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Kom Moergestel", dat de raad op 17 januari 2005 heeft vastgesteld. In dat bestemmingsplan is aan de gronden waarop het wijzigingsplan ziet de bestemming "Woondoeleinden (W)" en de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" toegekend.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming en subbestemming bestemd voor erven en tuinen behorende bij woningen, alsmede voor hobbymatig en ondergeschikt agrarisch gebruik, zoals een weiland voor paarden en/of koeien, een volkstuin of siertuin.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, mogen ter plaatse van de gronden met deze subbestemming gebouwen, geen woonruimte zijnde en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
2. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel, kadastraal bekend Moergestel, sectie B, nr. 2567. Hiertoe is aan de desbetreffende gronden de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduidingen "4", "(v)" en "(2)" toegekend. De planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" blijven onveranderd van toepassing.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, welk voorschrift ook geldt voor dit plan, zijn de gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder subbestemming bestemd voor de huisvesting van personen in woningen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, geeft het op de kaart tussen haakjes (..) geplaatste cijfer het maximaal toegestane aantal woningen aan.
Ingevolge het bepaalde onder c zijn ter plaatse van gronden met de nadere aanwijzing (v) uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, welk voorschrift ook geldt voor dit plan, in samenhang met de plankaart is de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte van hoofdgebouwen 4 m.
Ingevolge het bepaalde onder b mag de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 4 m meer bedragen dan de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte.
3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
4. [appellante] betoogt dat het college het wijzigingsplan ten onrechte heeft vastgesteld, nu het betreffende perceel niet wordt genoemd in artikel 26, lid 4a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel".
4.1. Ingevolge artikel 26, lid 4a, van de voorschriften van dit plan is het college bevoegd de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 en de volgende bepalingen:
a. planwijziging ten behoeve van woningbouw ter plaatse van het Torenpad of de gronden direct hieraan grenzend is niet toegestaan;
b. planwijziging ten behoeve van woningbouw ter plaatse van het perceel Schoolstraat 18 (grenzend aan de Korenstraat) is toegestaan.
4.2. In artikel 26, lid 4a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder subbestemming. In artikel 26, lid 4a, onder a en b, is deze wijzigingsbevoegdheid vervolgens gespecificeerd voor een aantal percelen. Dit staat echter los van de algemene wijzigingsbevoegdheid die in dit artikel is opgenomen. Nu aan het perceel, kadastraal bekend Moergestel, sectie B, nr. 2567, in het bestemmingsplan "Kom Moergestel" de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" was toegekend, stond artikel 26, lid 4a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" er niet aan in de weg om deze bestemming te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder subbestemming. Het betoog faalt.
5. Ingevolge artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" mag bij toepassing van de in artikel 26, lid 4a, opgenomen wijzigingsbevoegdheid het aantal woningen uitsluitend toenemen indien het woningbouw betreft die past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
Ingevolge het bepaalde onder c dienen nieuwe woningen te passen in het bestaande bebouwingspatroon en de aanwezige samenhang niet te verstoren; hieronder wordt in ieder geval verstaan:
1. vrijstaande woningen dienen te worden gebouwd binnen een afstand van ten hoogste 2 m uit de voorste bouwgrens, met inachtneming van het bepaalde onder d;
2. het woningtype dient overeen te komen met woningen die in de directe omgeving aanwezig zijn, met inachtneming van het bepaalde onder a;
3. de hoogte van de bebouwing dient aan te sluiten op de hoogte van de bestaande bebouwing op aangrenzende percelen.
Ingevolge het bepaalde onder f is afwijking van de op de plankaart aangegeven bouwgrens in afwijking van het bepaalde onder c toegestaan, indien en voor zover het gebouw op een andere wijze kan worden beschouwd als passend in het bestaande bebouwingspatroon, de aanwezige samenhang niet wordt verstoord en het gebouw het ruimtelijke beeld niet overmatig dan wel negatief beïnvloedt.
Ingevolge het bepaalde onder h wordt een wijzigingsbevoegdheid niet toegepast, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met milieubelangen van bedrijven.
5.1. [appellante] voert voorts aan dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 27 van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan. De bouw van twee vrijstaande woningen op dit perceel is volgens hem niet in overeenstemming met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, omdat geen regionale afstemming heeft plaatsgevonden en woningen uit categorie 1 en 2 van de pilot "Bouwen binnen strakke contouren" eerst gerealiseerd dienen te worden, voordat categorie 3 woningen kunnen worden gerealiseerd. Voorts passen de voorziene woningen niet binnen het bestaande bebouwingspatroon en zal de aanwezige samenhang tussen de bestaande bebouwing en de omgeving worden verstoord, omdat de Bosstraat de afsluiting van de bebouwde kom vormt en aan de achterzijde overgaat in het buitengebied. Verder is volgens [appellante] niet voldaan aan de voorwaarde dat de te realiseren gebouwen het ruimtelijk beeld niet overmatig dan wel negatief zullen beïnvloeden. Tot slot zullen de voorziene woningen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen.
5.2. Het college stelt dat aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 27 van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan niet is strijd is met het gemeentelijke volkhuisvestingsbeleid. Voorts zijn de voorziene woningen passend in het bestaande bebouwingspatroon en behoort het perceel niet tot het buitengebied. Verder is de in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, gestelde voorwaarde dat de te realiseren gebouwen het ruimtelijk beeld niet overmatig dan wel negatief beïnvloeden niet van toepassing, nu op de plankaart geen bouwgrens op het perceel was weergegeven. Tot slot stelt het college dat de voorziene woningen geen onevenredige afbreuk zullen doen aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen.
5.3. Van 26 mei 2003 tot 26 mei 2009 heeft de gemeente Oisterwijk deelgenomen aan de pilot "Bouwen binnen strakke contouren" van de provincie Noord-Brabant. Gedurende de duur van de pilot mochten de deelnemende gemeenten woningbouwplannen zonder kwantitatieve beperkingen voorbereiden en realiseren, zolang deze waren gelegen binnen de zogeheten strakke contour. Na afloop van de pilot diende overleg plaats te vinden tussen de gemeente en de provincie over woningbouwplannen die niet tijdig in procedure zijn gebracht, maar de gemeente wel onder de noemer van de pilot wil realiseren. Naar aanleiding daarvan is er op 20 mei 2009 overleg geweest tussen het college en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarna het college van gedeputeerde staten vervolgens een einddocument heeft opgesteld. Hierin is het plangebied van het wijzigingsplan als categorie 3 geclassificeerd, wat inhoudt dat het plan niet is genoemd in het startdocument van de pilot en niet voor 26 mei 2009 ter visie is gelegd. Deze projecten dienden volgens het college van gedeputeerde staten regionaal te worden afgestemd. Het einddocument is om die reden tijdens het Regionaal Planningsoverleg op 2 december 2009 besproken, waarna regionale woningbouwafspraken zijn gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in de voortgangsrapportage Wonen van 11 februari 2010. Hieruit volgt dat de gemeente Oisterwijk de plancapaciteit de eerste vijf jaar alleen op de pilotlocaties mag wijzigen, waarbij een maximum van 1.500 woningen geldt. Het plangebied is reeds als pilotlocatie opgenomen in het einddocument. Voorts volgt uit de voortgangsrapportage Wonen dat de ontwikkeling van pilotlocaties in Oisterwijk overeenkomstig het einddocument netto ongeveer 1.500 woningen zal opleveren, maar naar verwachting echter slechts ongeveer 1.350 woningen gerealiseerd zullen worden op deze pilotlocaties. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door realisering van dit plan het aantal van 1.500 woningen zal worden overschreden. Gelet hierop wordt aan de voorwaarden uit de voortgangsrapportage Wonen voldaan. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat woningen uit categorie 1 en 2 uit het einddocument eerst gerealiseerd dienen te worden, voordat categorie 3 woningen kunnen worden gerealiseerd. Nu het college heeft verklaard dat de gemeente Oisterwijk voornoemd beleid als eigen beleid toepast, bestaat er, gelet op het vorenstaande, geen strijd met het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid en is aan artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" voldaan.
5.4. Voor zover [appellante] betoogt dat de voorziene woningen het ruimtelijk beeld niet overmatig dan wel negatief mogen beïnvloeden, overweegt de Afdeling dat artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel" voorwaarden stelt waaronder kan worden afgeweken van een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven bouwgrens. In het bestemmingsplan "Kom Moergestel" was voor dit perceel geen bouwgrens op de kaart opgenomen, zodat ingevolge artikel 1, achtste lid, van de voorschriften van dat plan de bestemmingsgrens als bouwgrens moet worden beschouwd. Nu artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, enkel betrekking heeft op een afwijking van een op de kaart aangegeven bouwgrens, is deze wijzigingsvoorwaarde niet van toepassing.
5.5. Voorts kan niet gesteld worden dat de voorziene woningen onevenredig afbreuk zullen doen aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, nu de woningen in de omgeving op een vergelijkbare afstand van elkaar zijn gesitueerd als de in het plangebied voorziene woningen ten opzichte van de bestaande woningen. Aan de noordoostzijde wordt het perceel begrensd door agrarisch gebied, waaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 1" en de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap, natuur en cultuurhistorie - 2" zijn toegekend. Gronden met deze bestemmingen zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven en behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- cultuurhistorische en natuurwaarden. Nu er reeds op vergelijkbare afstanden woningen staan, vormen de met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte nieuwe woningen geen extra belemmering voor de gebruiksmogelijkheden van deze percelen. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan artikel 27, eerste lid, aanhef en onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel".
5.6. Over het betoog dat de voorziene woningen in het wijzigingsplan niet in het bestaande bebouwingspatroon passen en de samenhang tussen de bestaande bebouwing en de omgeving verstoren, overweegt de Afdeling dat het perceel in het bestemmingsplan binnen de bebouwde kom is gesitueerd en de raad in april 2011 de bebouwde komgrens heeft vastgelegd, waarbij dit perceel binnen de bebouwde komgrens ligt. Hieruit volgt dat, anders dan [appellante] stelt, het perceel niet in het buitengebied is gelegen. Voorts zullen de voorziene woningen, net zoals de omliggende woningen, vrijstaand zijn. Verder sluit de maximaal toelaatbare hoogte van de woningen aan op de hoogte van de bestaande omliggende woningen, nu de maximaal toelaatbare bouwhoogte 8 m is.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder i, welk voorschrift ook geldt voor dit plan, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de voorste bouwgrens ten hoogste 4 m bedragen bij vrijstaande woningen. Gelet hierop is niet gewaarborgd dat de met dit plan mogelijk gemaakte vrijstaande woningen ten hoogste 2 m uit de voorste bouwgrens worden gebouwd en is niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde zoals opgenomen in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel". Daar doet niet aan af dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan zou hebben beoogd om ook in deze bepaling voor vrijstaande woningen de voorwaarde te stellen dat ten hoogste 4 m uit de voorste bouwgrens wordt gebouwd, maar dat hij in het bestemmingsplan abusievelijk 2 m heeft opgenomen. Het bestemmingsplan was ten tijde van het bestreden besluit op dit punt immers niet herzien.
6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Moergestel". Het beroep is gegrond, zodat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd" dient te worden vernietigd.
7. Hoewel gelet hierop een beoordeling van de overige beroepsgronden achterwege kan blijven, ziet de Afdeling in dit geval vanwege proceseconomische redenen aanleiding deze beroepsgronden niettemin te beoordelen.
8. [appellante] voert verder aan dat ten onrechte niet alleen de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" is gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder subbestemming, maar tevens het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt, is toegenomen. Verder ziet de wijzigingsbevoegdheid niet op het creëren van een bouwperceel waar dat voorheen nog niet aanwezig was en op het wijzigen van de goot- en boeibordhoogte.
8.1. De wijzigingsbevoegdheid is in het bestemmingsplan opgenomen ten behoeve van het realiseren van woningbouw op gronden waar voorheen geen woningen konden worden gebouwd. Hieraan is inherent dat het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt, toeneemt.
Voor zover [appellante] betoogt dat het college niet bevoegd was een bouwperceel te creëren, overweegt de Afdeling dat, gelet op artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het plan "Kom Moergestel" reeds ingevolge de vorige bestemming op het perceel mocht worden gebouwd. Ter plaatse bestond gelet op artikel 1, zesde lid, in samenhang met het achtste lid, dan ook reeds een bouwperceel, waarbij de bestemmingsgrens als bouwgrens kon worden beschouwd.
Tot slot ligt in de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder subbestemming besloten dat het college de daarbij behorende aanduidingen mag opnemen. Gelet hierop is het college bevoegd om bij de bestemming "Woondoeleinden (W)" een aanduiding met de bijbehorende goot- en boeibordhoogte toe te kennen.
9. Daarnaast voert [appellante] aan dat de uit te keren schadevergoedingen voor planschade aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg kunnen staan en voorts dat de omvang van deze planschade onderzocht had moeten worden.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de mogelijke planschadekosten zijn verzekerd door middel van een planschadeovereenkomst met Willems.
9.2. Over het betoog dat een planschaderisicoanalyse had moeten worden opgesteld overweegt de Afdeling dat daartoe geen wettelijke verplichting bestaat. Wel dient de raad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in samenhang met artikel 1.1.1, derde lid, inzicht te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan; daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade en een mogelijk verhaal van deze kosten een rol spelen. De gemeente Oisterwijk is met Willems een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) aangegaan, waarin is bepaald dat de planschade kan worden verhaald op de initiatiefnemer van het wijzigingsplan. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een zodanige planschade zal ontstaan dat Willems de uit de planschadeovereenkomst voortvloeiende financiële gevolgen niet zal kunnen dragen. Ter zitting heeft het college verklaard dat de gemeente de betreffende financiële gevolgen kan dragen, indien Willems hiertoe niet in staat mocht blijken te zijn. In het eventueel moeten betalen van tegemoetkomingen in planschade heeft het college op voorhand in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om te oordelen dat de in het wijzigingsplan voorziene ontwikkeling niet binnen de planperiode ten uitvoering zal worden gebracht. Het betoog faalt.
Besluit om geen exploitatieplan vast te stellen
10. [appellante] betoogt dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat door het college niet inzichtelijk is gemaakt dat ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wro in samenhang met artikel 6.2.1a, aanhef en onder a, van het Bro geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld, omdat het totaal van de exploitatiekosten minder dan € 10.000,- bedraagt.
11. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld wijzigingsplan.
Ingevolge het vijfde lid wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
11.1. Het beroep van [appellante] is op dit punt gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Indien het college in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellante] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellante] geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied waarop bouwplannen zijn voorzien, hij geen eigenaar is van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellante] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan.
Gelet hierop kan [appellante] evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Daargelaten of tot het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan een expliciet besluit is genomen, zou [appellante] gezien het vorenstaande ook bij het uitblijven van een dergelijk besluit niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
Het beroep van [appellante] is in zoverre niet-ontvankelijk.
12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 13 maart 2012 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd";
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 978,72 (zegge: negenhonderdachtenzeventig euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013