ECLI:NL:RVS:2013:BZ1266

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204059/1/T1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Frederikspark te Haarlem met betrekking tot de bestemming en gebruiksregels

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Frederikspark" van de gemeente Haarlem beoordeeld. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 16 februari 2012, voorziet in een actualisering van het planologische regime van het gebied ten zuiden van de binnenstad van Haarlem. De appellanten, waaronder twee bewoners en twee stichtingen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich onder andere verzetten tegen de bestemming "Tuin-1" en de aanduiding "seksinrichting" voor een perceel in het plangebied. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 14 november 2012, waarbij verschillende partijen, waaronder de gemeente en vertegenwoordigers van de stichtingen, aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat de raad van de gemeente Haarlem zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben terecht aangevoerd dat het omgevingsvergunningenstelsel voor aanlegactiviteiten niet is gehandhaafd, wat kan leiden tot aantasting van de cultuurhistorische waarde van het gebied. Daarnaast is de Afdeling van mening dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de ondergrondse parkeergarage voor de verkeersveiligheid en de geluidsoverlast. De raad wordt opgedragen om binnen zestien weken de gebreken in het besluit te herstellen en de uitkomst aan de betrokken partijen te communiceren.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen, waaronder de bescherming van het rijksmonument Frederikspark, in acht te nemen. De Afdeling stelt dat de raad de planregels moet aanpassen om de gevolgen van evenementen in het park te beperken en de bescherming van de bodem en bomen te waarborgen. De uitspraak is een belangrijke stap in de rechtsgang rondom het bestemmingsplan en de betrokken belangen.

Uitspraak

201204059/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Haarlem,
2.    [appellant sub 2], wonend te Haarlem,
3.    de stichting Stichting Belangenbehartiging Wijkraad Welgelegen en de stichting Stichting tot Behoud van het Frederikspark (hierna: de stichtingen), beide gevestigd te Haarlem,
en
de raad van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Frederikspark" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [3 belanghebbende] en de stichtingen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Horeca exploitatie Maatschappij Tamarinde B.V. (hierna: Seksclub Penthouse) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellant sub 2], de stichtingen, vertegenwoordigd door respectievelijk A.H.J. Vermeulen en M.M. Grothuis-Wiesman, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, ing. J.A. Polman en J.M. Kaldenhoven, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Seksclub Penthouse, vertegenwoordigd door K.T.J. van Dun en bijgestaan door mr. K. van der Leij, advocaat te Hoofddorp, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ir. L.J.A.M. van Grinsven en ing. H.J. Kassens, allen werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [3 belanghebbende] afgesplitst en voortgezet onder zaak nr.
201204059/3/R1.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, (hierna: WRvS), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het plan
2.    Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime  van het gebied ten zuiden van de binnenstad van Haarlem. Het plangebied ligt in het gebied dat is in 1990 aangewezen als beschermd stadsgezicht ingevolge de Monumentenwet 1988. Met dit plan is beoogd een waarborg te bieden voor de bescherming daarvan. Het plan voorziet tevens in enkele nieuwe ontwikkelingen, in het bijzonder van het provinciehuis.
Aanlegvergunningstelsel binnen de bestemming "Tuin-1"
3.    [appellant sub 1] en de stichtingen betogen dat het omgevingsvergunningenstelsel voor aanlegactiviteiten dat in het ontwerpplan was verbonden aan de bestemming "Tuin-1" ten onrechte niet is gehandhaafd in het bestemmingsplan. Zij vrezen dat hierdoor de cultuurhistorische waarde van het gebied zal worden aangetast.
3.1.    Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Tuin-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;
b. ondergrondse parkeervoorzieningen "sv-opg" en fietsenkelder "sv-fk";
c. bijbehorende voorzieningen zoals erkers, pergola's, carport;
d. nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";
e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
Ingevolge lid 10.2 mogen op de gronden met de bestemming "Tuin-1" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
a. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
b. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen, met uitzondering van de erfafscheiding ter plaatse van de Griffietuin. Deze mag 3 m bedragen;
c. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 9 meter bedragen;
[…]
3.2.    De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij een aanlegvergunningstelsel binnen de bestemming "Tuin-1" niet noodzakelijk acht, nu de gronden met de bestemming "Tuin-1" behorende bij de villa's in het Frederikspark niet behoren tot het rijksmonument Frederikspark. Voorts biedt de bestemming "Tuin-1" slechts beperkte bouwmogelijkheden. [appellant sub 1] en de stichtingen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door het niet opnemen van een aanlegvergunningstelsel binnen de bestemming "Tuin-1" de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument Frederikspark zal worden aangetast.
3.3.    In hetgeen [appellant sub 1] en de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Seksclub Penthouse
4.    De stichtingen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" wat betreft het perceel Baan 17, voor zover daaraan tevens de aanduiding "seksinrichting" is toegekend. Zij achten de aanduiding "seksinrichting" niet noodzakelijk om een seksinrichting ter plaatse te faciliteren. De stichtingen wensen dat, gelet op het consoliderende karakter van het plan, de aanduiding "dienstverlening" voor het perceel wordt gehandhaafd. Volgens de stichtingen leidt de toekenning van de aanduiding "seksinrichting" aan het perceel ertoe dat de seksinrichting ter plaatse nooit meer zal verdwijnen. De expliciete toekenning van de aanduiding "seksinrichting" leidt volgens de stichtingen tot een waardevermindering van de omliggende woningen.
4.1.    Op het perceel is volgens de raad sinds 1982 een besloten huis gevestigd en sinds 2006 een escortservice. Ingevolge de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (hierna: SVBP 2008) valt een dergelijke voorziening onder de functieaanduiding "seksinrichting", aldus de raad.
4.2.    Aan het perceel Baan 17 is de bestemming "Gemengd-1" toegekend met de aanduiding "seksinrichting".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "seksinrichting" op de voor "Gemengd-1" aangewezen gronden tevens een seksinrichting toegestaan.
4.3.    Ter zitting is gebleken dat het beroep van de stichtingen wat betreft het perceel Baan 17 alleen is gericht tegen de aanduiding "seksinrichting" en niet voorts tegen de aanwezigheid van de op het perceel uitgeoefende seksinrichting. Ingevolge artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bezien in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, zoals deze ten tijde van de vaststelling van het plan luidde, dient de raad het bestemmingsplan vorm te geven, in te richten en beschikbaar te stellen overeenkomstig de SVBP 2008, die als bijlage II deel uitmaakte van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. In bijlage 6 van de SVBP 2008 zijn voor veel functies standaardaanduidingen opgenomen. Als de raad een van deze functies wil toestaan, dient hij de desbetreffende standaard functieaanduiding bij de vaststelling van een bestemmingsplan te hanteren. In zoverre bestaat voor de raad geen ruimte voor een afweging.
In de SVBP 2008 is de functieaanduiding "seksinrichting" opgenomen. Gezien de op het perceel voorkomende activiteiten heeft de raad terecht de functieaanduiding "seksinrichting" aan het perceel Baan 17 toegekend. In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.    In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
6.    [appellant sub 1] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Tuin-1" wat betreft het perceel Frederikspark 4. Hij betoogt dat, gelet op het conserverende karakter van het plan, de raad ten onrechte niet tevens de aanduiding "parkeerterrein (p)" heeft toegekend aan het gedeelte van het perceel achter de zuidelijke toegangspoort. Dit gedeelte wordt volgens [appellant sub 1] wel voor parkeerdoeleinden gebruikt. Het voorgaande planologische regime stond dit gebruik ter plaatse toe, aldus [appellant sub 1].
6.1.    Aan het perceel Frederikspark 4 is onder meer de bestemming "Tuin-1" met de aanduiding "parkeerterrein (p)" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Tuin-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;
[…].
Ingevolge lid 10.3, onder c, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in elk geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, mits voorzien van de aanduiding "parkeren (p)" in de aangegeven zone.
6.2.    De raad erkent dat hij aan het gedeelte van het perceel Frederikspark 4 achter de zuidelijke toegangspoort ten onrechte geen aanduiding voor parkeren heeft toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6.3.    Voorts heeft de raad ter zitting erkend dat de aanduiding "parkeren (p)", genoemd in artikel 10, lid 10.3, onder c, van de planregels ten onrechte niet overeenkomt met de aanduiding "parkeerterrein (p)" op de verbeelding. Daarnaast heeft de raad ter zitting erkend dat in artikel 10, lid 10.3, aanhef en onder c, van de planregels, het woord "mits" moet worden vervangen door "tenzij". Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het beroep van [appellant sub 2]
7.    [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte wordt voorzien in een ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 en richt zich derhalve tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" wat betreft het perceel Dreef 3, voor zover daaraan de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-uipg)" zijn toegekend. Hij vreest verkeersoverlast als gevolg van het gebruik van de voorziene parkeergarage. Volgens [appellant sub 2] is onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling. Verder betoogt hij dat in het onderzoek omtrent luchtkwaliteit en geluid onvoldoende rekening is gehouden met de voorziene parkeergarage. Volgens [appellant sub 2] zijn voorts ten onrechte geen verkeersmaatregelen in het plan opgenomen. Hij vreest ten slotte schade en overlast als gevolg van bouwverkeer ten behoeve van de voorziene parkeergarage.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de aanleg van de parkeergarage niet leidt tot onaanvaardbare overlast voor [appellant sub 2]. Dit standpunt wordt volgens de raad onderschreven in de onderzoeken omtrent geluid en luchtkwaliteit die naar aanleiding van het bestemmingsplan zijn gedaan. De raad betoogt verder dat verkeersmaatregelen niet in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. De te verwachten schade als gevolg van de voorziene parkeergarage betreft volgens de raad voorts een aspect dat niet in deze procedure aan de orde komt. Verder voert de raad aan dat de voorziene parkeergarage aan de Dreef 3 op de route ligt van een andere parkeergarage aan het Houtplein te Haarlem, zodat het aantal parkeerbewegingen naar verwachting zal worden verdeeld over beide parkeergarages. De raad wijst verder op de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" die thans wordt voorbereid, waarin wordt opgenomen dat geen verkeer meer mogelijk is van het Houtplein naar de Dreef.
7.2.    Aan het perceel Dreef 3 zijn naast de bestemmingen "Groen", "Tuin-1" en "Kantoor" onder meer de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" en "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-uipg)" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" bestemd voor ondergrondse parkeervoorzieningen inclusief toegang.
Ingevolge lid 7.1, aanhef en onder i, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit (sv-uipg)" bestemd voor een in- en uitrit van een parkeergarage.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Kantoor" aangewezen gronden met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" bestemd voor ondergrondse parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Tuin-1" aangewezen gronden met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage (sv-opg)" bestemd voor ondergrondse parkeervoorzieningen.
7.2.1.    Uit de plantoelichting volgt dat de voorziene ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 zal voorzien in ongeveer 240 parkeerplaatsen. Op het perceel Dreef 3 waren volgens de plantoelichting reeds ongeveer 120 parkeerplaatsen aanwezig ter hoogte van het maaiveld. De 120 parkeerplaatsen ter hoogte van het maaiveld worden volgens de plantoelichting opgeheven.
Luchtkwaliteit
7.3.    In de op 15 december 2010 uitgebrachte notitie "Herziening bestemmingsplan Frederikspark te Haarlem; luchtkwaliteitsaspecten" van Cauberg-Huygen die is opgesteld in opdracht van het provinciebestuur van Noord-Holland ten behoeve van het bestemmingsplan (hierna: de notitie luchtkwaliteit) wordt geconcludeerd dat de extra verkeersaantrekkende werking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide in de buitenlucht. Voorts volgt uit de notitie luchtkwaliteit dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het gebruik van de voorziene parkeergarage een overschrijding van de benzeengrenswaarden zal plaatsvinden. Uit de notitie luchtkwaliteit volgt dat rekening is gehouden met een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de 120 extra parkeerplaatsen waar het plan ter plaatse van de Dreef 3 in voorziet. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de notitie luchtkwaliteit zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.
Geluid
7.4.    Hoewel de Wet geluidhinder in het onderhavige geval niet verplicht tot een akoestisch onderzoek moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden nagegaan of de geluidbelasting als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In de op 27 augustus 2010 uitgebrachte notitie "Herziening bestemmingsplan Frederikspark te Haarlem; akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" van Cauberg-Huygen die is opgesteld in opdracht van het provinciebestuur van Noord-Holland ten behoeve van het bestemmingsplan (hierna: de notitie geluid) is vermeld dat in het akoestisch onderzoek het bestaand gebruik alsmede voorziene ontwikkelingen zijn onderzocht. Onduidelijk is in hoeverre in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de 120 extra parkeerplaatsen waar het plan ter plaatse van de Dreef 3 in voorziet. Voorts is de geluidbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de ondergrondse parkeergarage op de gevel van de woning van [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich ten onrechte op de notitie geluid gebaseerd. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid
7.5.    Ter zitting is gebleken dat de 120 parkeerplaatsen ter hoogte van het maaiveld aan de Dreef 3 waren voorzien van twee in- en uitritten, waarvan één in- en uitrit was gelegen aan de Dreef. In het onderhavige plan is ten behoeve van de ondergrondse parkeergarage slechts voorzien in één in- en uitrit aan de Dreef, waardoor alle verkeersbewegingen als gevolg van de voorziene ondergrondse parkeergarage uitkomen op de Dreef. [appellant sub 2] heeft in dit verband ter zitting onweersproken gesteld dat de Dreef thans een drukke weg is. Gelet hierop, en nu het plan voorziet in het dubbele aantal parkeerplaatsen verwacht hij verkeersopstoppingen die leiden tot verkeershinder en een aantasting van de verkeersveiligheid op de Dreef. De raad heeft in dit verband te kennen gegeven dat in de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef", die thans wordt voorbereid, een regeling zal worden opgenomen die voorkomt dat nog verkeer mogelijk is vanaf het Houtplein naar de Dreef, hetgeen leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen op de Dreef. De Afdeling overweegt dat niet is vereist dat een afzonderlijk verkeersbesluit daartoe reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet zijn genomen. De raad mag deze voorgenomen verkeersmaatregel bij een verkeersonderzoek betrekken, mits ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende zekerheid bestaat dat de maatregelen uit de gebiedsvisie zullen worden uitgevoerd. In dit geval bestond die zekerheid niet, reeds nu de gebiedsvisie "Houtplein - De Dreef" ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit nog niet was vastgesteld. Ook anderszins heeft de raad niet onderzocht of als gevolg van de voorziene ondergrondse parkeergarage aan de Dreef 3 de verkeersafwikkeling en de gevolgen hiervan voor de verkeersveiligheid aan de Dreef aanvaardbaar zijn. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat in het bestemmingsplan ten onrechte geen verkeersmaatregelen zijn opgenomen overweegt de Afdeling dat het treffen van verkeersmaatregelen een uitvoeringsaspect van het bestemmingsplan betreft. Verkeersmaatregelen kunnen niet in een bestemmingsplan worden opgenomen.
Uitvoeringsschade
7.6.    Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de voorziene parkeergarage, alsmede het gebruik daarvan zodanige trillingen op de Dreef zullen voortbrengen dat gevreesd moet worden voor schade aan zijn woning, overweegt de Afdeling dat dit in beginsel een uitvoeringsaspect betreft. Uitvoeringsaspecten komen in deze procedure niet aan de orde. In dit geval heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting nog toegelicht dat met de aannemer de afspraak is gemaakt dat het bouwverkeer niet via dat deel van de Dreef zal rijden waar [appellant sub 2] woont. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten afspraken gemaakt met de aannemer omtrent de schadeafwikkeling. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de mogelijke gevolgen van de bouwwerkzaamheden en de als gevolg daarvan door [appellant sub 2] gevreesde schade voldoende bij de belangenafweging zijn betrokken.
7.7.    [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het beroep van de stichtingen voor het overige
8.    De stichtingen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Groen" wat betreft het Frederikspark, voor zover daarbij het gebruik voor tijdelijke evenementen is toegestaan. De stichtingen betogen dat het toestaan van grootschalige evenementen in het Frederikspark leidt tot een aantasting van het park, waaronder bodemschade. Dit volgt ook uit het Boomdeskundigenrapport dat in opdracht van het gemeentebestuur is opgesteld en uitgebracht op 8 april 2011, aldus de stichtingen. Het gemeentebestuur beschikt volgens de stichtingen over onvoldoende financiële middelen om de schade na een groot evenement te herstellen. Het bestemmingsplan biedt voorts ten onrechte geen toetsingskader voor de verlening van vergunningen voor grote evenementen. Het beheerplan van het Frederikspark is nog niet vastgesteld en kan vanwege het niet bindende karakter volgens de stichtingen niet dienen als dwingend toetsingskader bij de verlening van vergunningen voor grote evenementen. De stichtingen betogen dat in het plan onder de bestemming "Groen" moet worden voorgeschreven dat maximaal één keer per jaar een evenement voor 400 bezoekers mag worden gehouden in het Frederikspark.
8.1.    Aan het Frederikspark is de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder k, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor tijdelijke evenementen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.38, wordt onder een evenement verstaan periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
8.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr.
201002029/1/T1/R2, ligt het op de weg van de planwetgever om onder meer ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen, de duur en de maximale bezoekersaantallen regels te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid voor het houden van evenementen op een bepaalde locatie van belang is. De raad erkent dat in de planregels een specificatie had moeten worden opgenomen met betrekking tot evenementen die jaarlijks kunnen worden gehouden in het Frederikspark. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit planonderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Voorts is niet gebleken dat de raad de mogelijke schade voor de bodem en de bomen in het Frederikspark als gevolg van het houden van evenementen in het Frederikspark bij zijn besluit heeft betrokken. Ook in zoverre is het bestreden besluit wat dit planonderdeel betreft genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de zinsnede "tijdelijke evenementen" in artikel 7, lid 7.1, onder k, van de planregels, is vastgesteld in strijd met de artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
8.3.    De stichtingen betogen dat het rijksmonument Frederikspark moet worden uitgesloten van de flexibiliteitsbepalingen. Ter zitting hebben de stichtingen toegelicht dat in artikel 20 van de planregels wordt voorzien in een te ruime bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om van de in het plan ten aanzien van de bestemming "Groen" opgenomen gebruiksverboden af te wijken. Volgens de stichtingen wordt het rijksmonument Frederikspark hierdoor onvoldoende beschermd.
8.3.1.    Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksverboden in het plan indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Van een beperking van het meest doelmatige gebruik is eerst sprake, indien een zinvol gebruik van het Frederikspark overeenkomstig de bestemming "Groen" niet meer mogelijk is. Gelet op het bestaande gebruik van het Frederikspark, waaronder de aanwijzing als rijksmonument, in samenhang bezien met het gebruik dat met de bestemming "Groen" is toegestaan, hebben de stichtingen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval situaties kunnen voordoen waarbij ten behoeve van het Frederikspark toepassing zal worden gegeven aan artikel 20, lid 20.1, van de planregels.
Ingevolge artikel 20, lid 20.2, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning slechts in beperkte mate afwijken van de bouwregels binnen de bestemming "Groen". De stichtingen hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat bij toepassing van lid 20.2 het Frederikspark als rijksmonument onevenredig wordt aangetast. Hierbij betrekt de Afdeling dat de bestemming "Groen" slechts is voorzien van beperkte bouwmogelijkheden en ingevolge artikel 20, lid 20.3, aanhef en onder e, van de planregels de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.2 ten behoeve van het Frederikspark alleen mag worden verleend mits geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de bestaande monumentale waarden van het Frederikspark.
In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het rijksmonument Frederikspark in zoverre moet worden uitgesloten van de toepassing van artikel 20 van de planregels.
8.4.    De stichtingen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De stichtingen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8.5.    In de einduitspraak zullen, gelet op de samenhang met de geconstateerde gebreken, de overige beroepsgronden van de stichtingen worden beoordeeld.
Bestuurlijke lus
9.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De raad dient:
a. met inachtneming van overweging 6.2 voor het plandeel met de bestemming "Tuin-1" wat betreft het perceel Frederikspark 4 het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere regeling;
b. met inachtneming van overweging 6.3, artikel 10, lid 10.3, onder c, van de planregels te wijzigen door de vaststelling van een andere regeling;
c. met inachtneming van de overwegingen 7.4 en 7.5 alsnog te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de voorziene ondergrondse parkeergarage voor de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 2] aan de Dreef 12 en wat de gevolgen zijn voor de verkeersafwikkelingen en de verkeersveiligheid op de Dreef en op grond van de uitkomsten van dat onderzoek alsnog het besluit toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
d. met inachtneming van overweging 8.2 alsnog planregels vast te stellen die het gebruik van de gronden met de bestemming "Groen" als evenemententerrein beperken en de gevolgen die deze planregels hebben voor onder meer de bodem en de bomen van het rijksmonument Frederikspark daarbij uitdrukkelijk te betrekken.
Proceskosten
10.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Haarlem op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 9 het besluit van 16 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Frederikspark" te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen    w.g. Bosnjakovic
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
410-749.