ECLI:NL:RVS:2013:BZ1257

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205263/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering projectbesluit en tijdelijke ontheffing bestemmingsplan in Pijnacker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 april 2012, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp om een projectbesluit te nemen en de tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan te verlengen. Bij besluit van 23 augustus 2010 verleende het college aan [appellant] ontheffing van het bestemmingsplan en een aanlegvergunning voor het aanleggen van een weg op een perceel in Pijnacker. Echter, op 3 oktober 2011 weigerde het college een tijdelijke ontheffing en nam het verzoek om verlenging niet in behandeling. De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellant] ongegrond was, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 december 2012. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en [belanghebbende] verschenen. De Afdeling oordeelde dat het geschil zich beperkt tot de weigering van het college om een projectbesluit te nemen. De rechtbank had terecht overwogen dat de weigering van het college in overeenstemming was met het beleid, zoals neergelegd in de nota 'Ruimtelijk Ordeningsbeleid'. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.

Uitspraak

201205263/1/A1.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 april 2012 in zaak nr. 11/8782 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het college aan [appellant] tot 1 juli 2011 ontheffing van het bestemmingsplan en aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een weg op een deel van het perceel [locatie] in Pijnacker (hierna: het perceelsgedeelte).
Bij uitspraak van 27 april 2011 heeft de rechtbank het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van
23 augustus 2010 vernietigd.
Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, alsmede  een projectbesluit te nemen en zijn verzoek om verlenging van de ontheffing niet verder in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 11 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Eeden en R. van den Bosch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, gehoord.
Overwegingen
1.    Gelet op het hogerberoepschrift beperkt het geschil zich tot de weigering van het college een projectbesluit te nemen, zodat het standpunt van [belanghebbende] dat [appellant] niet kan opkomen tegen de weigering een tijdelijke ontheffing te verlenen geen beoordeling behoeft.
2.    [belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het beroep van [appellant] ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij niet is opgekomen tegen het besluit van 23 augustus 2010, waarbij [appellant] slechts een tijdelijke ontheffing en aanlegvergunning zijn verleend.
De overwegingen noch het dictum van het besluit van 23 augustus 2010 bevatten een uitdrukkelijke weigering om een projectbesluit te nemen. Onder deze omstandigheden kan [appellant] niet worden geacht te hebben berust in een weigering om een projectbesluit te nemen. Anders dan [belanghebbende] stelt, leidt de omstandigheid dat [appellant] niet is opgekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 april 2011 evenmin tot dat oordeel, nu die evenzeer slechts betrekking had op de verleende tijdelijke ontheffing en aanlegvergunning.
3.     Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" rust op het perceelsgedeelte de bestemming "Weide" met de aanduidingen "Gebied met archeologische waarde" en "doorzicht". Op het overige deel van het perceel rust de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden zonder aanlegvergunning op de gronden met de bestemming "Weide" wegen en paden aan te leggen en te verharden.
De aanleg van de weg, waarvoor vergunning is aangevraagd, is in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag alleen en moet de aanlegvergunning worden geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.5.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om een aanlegvergunning die slechts kan worden ingewilligd na het nemen van een projectbesluit geacht mede een verzoek in te houden om zodanig projectbesluit.
Ingevolge de nota "Ruimtelijk Ordeningsbeleid, door het college vastgesteld op 12 mei 2009, wordt medewerking door middel van een projectbesluit verleend voor:
1.    plannen die verband houden met de taakstelling van de gemeente ten aanzien van bijvoorbeeld de woningbouw, bedrijventerreinen of het groen dan wel een ander maatschappelijk belang dienen;
2.    plannen waarmee tegemoet wordt gekomen aan een sociale en/of medische noodzaak;
3.    plannen ter voldoening aan wettelijke regels (handhaving of milieunormen).
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd een projectbesluit te nemen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat de aanleg van de weg volgens het college strijdig is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan, nu die zijn achterhaald. Volgens het op 27 april 2012 opgeleverde Definitief Ontwerp voor plandeel 5 van de Groenzoom zal in het gebied waar zijn percelen zijn gelegen het grasland in stand blijven, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat het college bij zijn belangenafweging ten onrechte deze ontwikkeling en het belang van goed beheer van het grasland door [appellant] niet heeft betrokken.
4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de weigering van het college een projectbesluit te nemen in overeenstemming is met zijn beleid, zoals neergelegd in de nota "Ruimtelijk Ordeningsbeleid". Voor een nadere belangenafweging, zoals [appellant] voorstaat, biedt dit beleid geen ruimte. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat het college gelet op zijn belangen ten onrechte niet is afgeweken van zijn beleid, wordt overwogen dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor dat oordeel, nu zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor toepassing van het beleid voor [appellant] gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Dat de uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn veranderd, kan reeds niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt, omdat het Definitief Ontwerp, waaruit dat volgens [appellant] zou blijken, dateert van na het besluit van 3 oktober 2011.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
270-757.