201204639/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2012 in
zaak nr. 11/2354 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 19 april 2011 heeft het CBR ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, B en BE in het rijbewijzenregister geregistreerd voor een termijn van drie jaar.
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Bultman, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen, zoals dit luidde ten tijde van belang, worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar haar oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, registreert het CBR, indien naar zijn oordeel redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.10. vermeld dat, ingeval van ADHD inclusief subtypen, het onderzoek naar de geschiktheid moet plaatsvinden door een specialist met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren.
Paragraaf 8.10.1. vermeldt dat geschiktverklaring voor de rijbewijzen van de categorieën A, B en BE voor een beperkte termijn mogelijk is, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- indien sprake is van risicofactoren zoals angststoornissen, depressieve stoornissen of persoonlijkheidsstoornissen, dan dient te zijn gebleken dat deze voldoende onder controle zijn en als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt, gelden tevens de desbetreffende paragrafen van hoofdstuk 10;
- er mag geen sprake zijn van misbruik van psychoactieve middelen;
- er moet sprake zijn van ziekte-inzicht en therapietrouw;
- er mag geen sprake zijn van rijgevaarlijke bijwerkingen van de medicatie.
Als het CBR voor een juiste oordeelsvorming een rijtest nodig acht, kan het een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen. Dit is in ieder geval aan de orde bij de eerste aanvraag van een rijbewijs. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn is maximaal drie jaar.
2. [appellant] heeft voorafgaand aan het praktijkexamen BE een eigen verklaring overgelegd. De examinator heeft op de achterzijde daarvan vermeld dat [appellant] heeft verteld dat hij ADD heeft waarvoor hij zo nu en dan Ritalin gebruikt. Verder staat daarop vermeld dat hij onder controle is van een psychiater. Naar aanleiding van deze mededeling heeft het CBR nader onderzoek noodzakelijk geacht. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011 en bestond uit anamneses en een psychiatrisch onderzoek. In haar rapport van 11 maart 2011 heeft psychiater A.I. Douma geconcludeerd tot ADHD, het onoplettende type in remissie. Zij heeft het CBR geadviseerd een verklaring van geschiktheid af te geven voor drie jaar.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij slechts sporadisch in verband met examens Ritalin inneemt, hetgeen niet meer aan de orde is. Voorts is het volgens [appellant] onjuist om te stellen dat AD(H)D niet kan genezen. Hij verwijst daarbij onder meer naar een verklaring van psychiater Douma van 30 september 2011 waaruit volgt dat bij een (klein) deel van de patiënten met AD(H)D de verschijnselen verdwijnen. Uit het rapport van Douma volgt bovendien dat hij niet scoort op de AD(H)D-vragenlijsten en dat geen stoornissen en neurologische afwijkingen zijn geconstateerd. Voorts volgt uit de door hem overgelegde brief van psychiater H. van der Pol van 18 mei 2012 dat de diagnose AD(H)D niet van toepassing is, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft verklaard dat in het verleden een lichte vorm van ADD bij hem is geconstateerd waarvoor hij Ritalin voorgeschreven heeft gekregen. Voorts heeft hij verklaard dit middel ten tijde van belang sporadisch te gebruiken. Aangezien Douma ten tijde van het onderzoek geen stoornissen of andere neurologische afwijkingen bij [appellant] heeft kunnen constateren en hij evenmin scoorde op de AD(H)D-vragenlijsten, heeft zij de diagnose ADHD in remissie gesteld. Uit de door [appellant] overgelegde brief van Van der Pol van 18 mei 2012 volgt niet dat de diagnose van Douma onjuist moet worden geacht. In deze brief geeft Van der Pol slechts te kennen dat op dit moment op grond van psychiatrisch onderzoek en de ingevulde AD(H)D-vragenlijst geen aanwijzingen bestaan voor AD(H)D, maar dat [appellant] in het verleden mogelijk wel aan de criteria heeft voldaan. Nu [appellant] geen stukken heeft overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de door Douma gestelde diagnose, bestaat geen grond voor het oordeel dat het CBR niet mocht uitgaan van het rapport van Douma. Gelet op paragraaf 8.10.1. van de bijlage bij de Regeling, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen ADHD en ADHD in remissie, kon het CBR slechts overgaan tot het afgeven van een verklaring van geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het CBR terecht een verklaring van geschiktheid heeft afgegeven voor een termijn van drie jaar. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013