201210517/1/R4.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee,
de raad van de gemeente Goedereede, thans: gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Welgelegen 2012" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door drs. I. Motshagen en ing. M.P. Hoogmoed, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan maakt de bouw van 14 vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen mogelijk in het gebied ten oosten van de Havenweg in Ouddorp. Het plangebied maakt deel uit van de nieuwe woonwijk Welgelegen aan de zuidzijde van Ouddorp. Voor deze nieuwe woonwijk heeft de raad bij besluit van 17 december 2009 het bestemmingsplan "Gronden van Breen" vastgesteld. In verband met wijzigingen in de situatie op de woningmarkt moet het woningbouwprogramma volgens de raad gedeeltelijk worden aangepast. De raad heeft daarom voor de gronden nabij de Havenweg een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. De aanpassingen houden in dat enkele vrijstaande woningen zijn vervangen door twee-onder-een-kapwoningen en dat enkele woningen zijn toegevoegd. Daarnaast is de ruimtelijke opzet van het project enigszins aangepast.
2. Het beroep richt zich met name tegen het aantal en het type woningen dat door het plan mogelijk wordt gemaakt. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat het plan de bouw mogelijk maakt van 7 extra woningen ten opzichte van het eerder geplande aantal van 113 voor de gehele woonwijk Welgelegen. Daarnaast kan hij zich er niet mee verenigen dat het plan de bouw van twee-onder-een-kapwoningen mogelijk maakt in plaats van de eerder voorziene vrijstaande woningen.
3. [appellant] stelt zich allereerst op het standpunt dat de raad ten onrechte terugkomt op afspraken die zijn gemaakt in het kader van het bestemmingsplan "Gronden van Breen", waarover de Afdeling bij uitspraak van 23 maart 2011 in zaak nr.
201002708/1/R1heeft geoordeeld. Volgens hem heeft de Afdeling in die uitspraak onder meer een oordeel gegeven over het type en aantal woningen en kan daarvan bij dit plan niet worden afgeweken.
3.1. In het bestemmingsplan "Gronden van Breen" was voor het gebied langs de Havenweg waarop het onderhavige plan betrekking heeft voorzien in de bouw van maximaal 7 vrijstaande woningen. Met het plan heeft de raad de invulling van dit gebied gewijzigd en de bouw van 14 twee-onder-een-kapwoningen of vrijstaande woningen in dit gebied mogelijk gemaakt.
De raad stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen toezeggingen zijn gedaan of zich andere omstandigheden voordoen die ertoe zouden moeten leiden dat de raad de inrichting van het plangebied, zoals neergelegd in het bestemmingsplan "Gronden van Breen", niet zou mogen wijzigen. Met de aanpassingen ten opzichte van dat plan is beoogd om beter bij de huidige marktomstandigheden en de huidige woningbehoefte aan te sluiten. Volgens de raad is gebleken dat er weinig behoefte is aan vrijstaande woningen en is de vraag naar twee-onder-een-kapwoningen groter dan het aantal twee-onder-een-kapwoningen dat op grond van het bestemmingsplan "Gronden van Breen" kan worden gebouwd. Hij baseert zich daarbij op de inschrijvingen voor de eerste fase van het woningbouwproject, zoals die begin 2011 voorlagen. De raad wijst erop dat het aantal woningen slechts met 7 toeneemt en dat het gebied Welgelegen ook met 120 woningen nog altijd een relatief lage bebouwingsdichtheid heeft. De raad stelt verder dat het plangebied binnen de bebouwingscontouren ligt die zijn opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte.
3.2. De Afdeling overweegt allereerst dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Er bestaat in zijn algemeenheid dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad geen plan mocht vaststellen dat wat betreft het aantal en type woningen in het gebied langs de Havenweg afwijkt van het bestemmingsplan "Gronden van Breen". Dat dat bestemmingsplan slechts enkele jaren geleden is vastgesteld en dat de Afdeling daarover bij uitspraak van 23 maart 2011, nr.
201002708/1/R1, heeft geoordeeld, doet daaraan niet af. Voorts is niet gebleken dat door of namens de raad anderszins toezeggingen zijn gedaan of rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt over het aantal en type woningen in het plangebied.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Gronden van Breen" is de raad uitgegaan van een woningbehoefteonderzoek dat destijds enkele jaren oud was. De Afdeling is van oordeel dat de raad er bij de vaststelling van het plan op grond van de inschrijvingen voor de eerste fase van het woningbouwproject van kon uitgaan dat de behoefte aan nieuwbouwwoningen in de wijk Welgelegen inmiddels niet meer overeenkwam met de uitkomsten van dat woningbehoefteonderzoek. Op grond van de inschrijvingen kon de raad ervan uitgaan dat inmiddels minder behoefte aan vrijstaande woningen bestond dan waarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Gronden van Breen" werd uitgegaan en dat er vraag was naar 14 twee-onder-een-kapwoningen in het gebied langs de Havenweg. De raad heeft in de inschrijvingen voor de eerste fase van het woningbouwproject dan ook in redelijkheid aanleiding kunnen zien om voor de gronden langs de Havenweg ook twee-onder-een-kapwoningen mogelijk te maken.
4. [appellant] betoogt verder dat door het toestaan van meer en een ander type woningen de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing langs de Havenweg wordt aangetast. Volgens hem passen alleen vrijstaande woningen binnen de traditionele lintbebouwing van de Havenweg en doen twee-onder-een-kapwoningen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de bestaande lintbebouwing. De raad heeft dit volgens [appellant] in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Gronden van Breen" ook erkend.
4.1. Volgens de raad wordt met de verhoging van het maximale aantal woningen en de wijziging van het type woningen geen inbreuk gemaakt op de cultuurhistorische waarde van het historische bebouwingslint langs de Havenweg. De raad stelt dat in de door hem op 13 oktober 2011 vastgestelde Visie Zuidelijke Schil Ouddorp (hierna: de Visie) is ingegaan op de historische linten en uitgangspunten zijn geformuleerd voor ontwikkelingen in deze linten. Deze uitgangspunten hebben betrekking op het programma, de situering, massa en vorm van de bebouwing, de gevel en het parkeren. Volgens de raad is de regeling in het plan voor de beoogde woningbouw langs de Havenweg in overeenstemming met deze uitgangspunten. De raad stelt in dat verband onder meer dat uit de Visie volgt dat de bebouwing in het historische lint aan de Havenweg individueel herkenbaar moet zijn en als vrijstaande woning, twee- of maximaal drie-aaneengebouwd kan worden uitgevoerd. Het plan voldoet hieraan, nu langs de Havenweg uitsluitend vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen worden toegestaan.
4.2. In het betoog van [appellant] dat de cultuurhistorische waarde van het historische bebouwingslint langs de Havenweg zal worden aangetast, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad onder afweging van de betrokken belangen, waaronder enerzijds het belang van het zo goed mogelijk in stand laten van bedoeld bebouwingslint en anderzijds het belang van het aanpassen van het te bouwen woningtype voor 14 woningen in verband met ontwikkelingen op de woningmarkt, niet in redelijkheid tot herziening van het bestemmingsplan "Gronden van Breen" door vaststelling van het onderhavige plan heeft kunnen besluiten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de aanpassing zich verdraagt met de criteria die in de Visie zijn neergelegd. Daarbij is in het bijzonder van belang dat volgens de Visie niet alleen vrijstaande woningen, maar ook twee- en drie-aaneengebouwde woningen kunnen worden toegestaan.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de verhoging van het maximale aantal woningen in de woonwijk Welgelegen tot gevolg heeft dat geen groene long kan worden ontwikkeld.
5.1. Het plangebied was in het bestemmingsplan "Gronden van Breen" reeds in hoofdzaak bestemd voor woningbouw. Het onderhavige plan maakt echter 7 extra woningen mogelijk. Bovendien is een gebied dat in het bestemmingsplan "Gronden van Breen" bestemd was als grote tuin bij de vrijstaande woningen thans eveneens voor woningbouw bestemd, omdat volgens de raad geen vraag meer bestaat naar vrijstaande woningen met een tuin van dit formaat. De dichtheid van de bebouwing neemt derhalve in enige mate toe. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de zogeheten groene long voor het overige buiten het plangebied ligt. Het plan leidt dan ook slechts tot een geringe afname van de oppervlakte van de groene long. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad hiertoe, na afweging van alle belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
6. [appellant] voert verder aan dat het mogelijk maken van twee-onder-een-kapwoningen in strijd is met het bestemmingplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012", omdat in dat plan is bepaald dat woningen niet mogen worden gesplitst.
6.1. Uit de stukken blijkt dat in het gemeentelijke beleid en in het bestemmingsplan "Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012" onder woningsplitsing wordt verstaan het treffen van voorzieningen in bestaande woningen waardoor binnen de bestaande bouwmassa meerdere zelfstandige woningen of woonheden ontstaan. De regel dat woningen niet mogen worden gesplitst, betreft dus uitsluitend bestaande woningen. Het bouwen van twee-onder-een-kapwoningen, zoals in het plan voorzien, betreft daarentegen nieuwe woningen. Reeds hierom kan het betoog niet slagen.
Locatie van de extra woningen
7. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad voor de bouw van extra woningen ten opzichte van het eerder geplande aantal van 113 gebruik had moeten maken van de gronden waaraan in het bestemmingsplan "Gronden van Breen" een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw is toegekend, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad het plan niet primair heeft vastgesteld om de bouw van extra woningen mogelijk te maken, maar om aan de gronden in het plangebied - die in het bestemmingsplan "Gronden van Breen" reeds voor woningbouw en daarbij behorende tuinen waren bestemd - een invulling te geven die beter aansluit bij de gewijzigde situatie op de woningmarkt. Met name is gebleken dat voor de vrijstaande woningen die het bestemmingsplan "Gronden van Breen" ter plaatse mogelijk maakte, onvoldoende belangstelling bestond. De raad heeft willen voorkomen dat hierdoor de voor woningbouw bestemde gronden langs de Havenweg onbenut zouden blijven of dat leegstand zou ontstaan. Bij de door de raad gewenste gewijzigde invulling van het gebied ontstaat tevens ruimte om op deze gronden meer woningen te bouwen dan op grond van het bestemmingsplan "Gronden van Breen" mogelijk was. Daarnaast heeft de raad naar voren gebracht dat de gekozen invulling stedenbouwkundig de minste impact heeft.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad er in redelijkheid toe heeft kunnen besluiten de extra woningen te situeren in het gebied langs de Havenweg dat daarvoor in het plan is aangewezen.
8. De Afdeling ziet ook in de overige beroepsgronden die [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Met betrekking tot het betoog dat voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan onvoldoende overleg met omwonenden is gevoerd, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Anders dan [appellant] heeft gesteld, is in de kennisgeving van het bestreden besluit vermeld dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Reeds hierom kan het betoog hierover niet slagen.
Voor zover [appellant] vreest dat het aantal woningen in de nieuwbouwwijk Welgelegen in de toekomst verder zal worden uitgebreid, richt het beroep zich niet tegen het thans ter beoordeling staande plan, aangezien dit plan uitsluitend de bouw van ten hoogste 14 woningen in het gebied langs de Havenweg mogelijk maakt.
Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat enkele reeds gebouwde woningen niet passen in de omgeving en niet aansluiten bij de tegenoverliggende bebouwing vanwege de hoogte van het maaiveld ten opzichte van de weg, de hoogte van de woningen en de afstand tot de tegenoverliggende bebouwing. Nu het geen woningen betreft waarop het thans ter beoordeling staande plan van toepassing is, richt het beroep zich ook in zoverre niet tegen het bestreden besluit.
[appellant] heeft verder betoogd dat de raad een rapport van een stedenbouwkundige ten onrechte niet aan hem heeft overgelegd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 maart 2011, nr. 201002708/1/R1, over het bestemmingsplan "Gronden van Breen" overwogen dat ter zitting is komen vast te staan dat het gemeentebestuur over geen ander advies van de desbetreffende stedenbouwkundige beschikte dan het Stedenbouwkundig Masterplan. De Afdeling ziet in het aangevoerde thans geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen.
9. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze die hij over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
10. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013