201208307/1/A1.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2012 in zaak nr. 12/430 in het geding tussen:
Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college geweigerd om aan [wederpartij] vrijstelling en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een opslagruimte/stalling aan de [locatie] te Amstelveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2011 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het bouwplan betreft een opslagruimte/stalling met een oppervlakte van circa 90 m2. Het bouwwerk is reeds gerealiseerd en staat op het voorerfgebied van het perceel.
2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Amstelveen Zuid West". Het college heeft geweigerd om aan [wederpartij] op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit luidde ten tijde van belang, vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat voor de beoordeling van vrijstellingsverzoeken wordt aangesloten bij de Beleidsregels planologische afwijkingen. Daarin is vastgelegd dat het verlenen van medewerking aan een afwijking van het bestemmingsplan een bevoegdheid is en geen plicht. Voor bijgebouwen zijn geen specifieke beleidsregels opgesteld, zodat volgens het college per situatie wordt beoordeeld of medewerking kan worden verleend. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het oprichten van een opslagruimte/stalling aan de voorzijde van de woning/het bedrijf stedenbouwkundig niet wenselijk is. Dit maakt volgens het college inbreuk op het jarenlang gemeentebreed gevoerde beleid om geen bebouwing in het voorerfgebied toe te staan. Dit bestendige beleid is volgens het college vastgelegd in alle bestemmingsplannen. Het college heeft verder aangegeven dat het bouwplan ook in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan "Westwijk (187)", waarin het perceel de bestemming "Stadsuitbreiding (Su)" had en dat op de desbetreffende gronden een bouwverbod rustte. Daarnaast kan van vergunningverlening een ongewenste precedentwerking uitgaan met betrekking tot het bouwen in het voorerfgebied, aldus het college. Volgens het college weegt dit algemene belang zwaarder dan het belang van [wederpartij], dat het bouwwerk is opgericht om ongewenste bezoekers van zijn terrein te weren.
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet van het beleid kon worden afgeweken. Volgens het college heeft de rechtbank daarmee de aan hem toekomende beleidsvrijheid niet gerespecteerd. Het college betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voldoende heeft gemotiveerd waarom het algemeen belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van [wederpartij]. In dit verband betoogt het college dat het verlenen van vrijstelling aan zwaardere motiveringseisen dient te voldoen dan een weigering daarvan. Het college voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken dat er kosten gemoeid zijn met het verwijderen van de berging, nu het geschil uitsluitend de vergunningverlening betreft en niet is beslist dat het bouwwerk moet worden afgebroken. Het college betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij diende in te gaan op het belang van [wederpartij] dat het bouwwerk sinds de oprichting als opslagruimte wordt gebruikt, nu het gebruiken van het zonder bouwvergunning opgerichte bouwwerk conform het beoogde doel geen nieuw belang schept dat diende te worden meegewogen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012, in zaak nr.
201203211/1/A1) dient de beslissing van het college om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen terughoudend te worden getoetst, gelet op de beleidsvrijheid terzake van het college. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het college heeft in het besluit tot weigering van de vrijstelling verwezen naar het in het bestemmingsplan neergelegde beleid, dat bebouwing in het voorerfgebied niet is toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2006, in zaak nr.
200502863/1) mag het bestuursorgaan voor de weigering van een vrijstelling verwijzen naar in het bestemmingsplan neergelegd nog actueel beleid. Het college heeft met de door hem gegeven motivering voldoende inzichtelijk gemaakt waarom het niet heeft willen meewerken aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het niet van het beleid is afgeweken.
Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het algemeen belang in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [wederpartij]. Het college heeft het belang van naleving van het in het bestemmingsplan neergelegde actuele beleid en het voorkomen van ongewenste precedentwerking zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [wederpartij] bij het verlenen van vrijstelling. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het geschil ten onrechte van belang geacht dat [wederpartij] het bouwwerk al sinds de oprichting ervan als opslagruimte voor zijn bedrijf gebruikt, dat het afbreken van het bouwwerk kosten met zich brengt en dat het bouwplan grotendeels niet in het zicht ligt. Vaststaat dat het bouwwerk zonder de daarvoor vereiste vergunning is opgericht. Dat het bouwwerk reeds lange tijd voor opslag wordt gebruikt, maakt niet dat het college om die reden een vrijstelling had moeten verlenen. Daarnaast heeft [wederpartij], door het bouwwerk te realiseren zonder daaraan voorafgaand toestemming aan het college te vragen, het risico genomen dat hij in de toekomst mogelijk kan worden geconfronteerd met de kosten die gepaard gaan met de verwijdering ervan. Ook in de omstandigheid dat het bouwwerk beperkt zichtbaar is vanaf de Legmeerdijk, wat daarvan zij, behoefde het college geen aanleiding te zien om de vrijstelling te verlenen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het college met de gegeven motivering en bij afweging van de betrokken belangen de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 december 2011 van het college alsnog ongegrond verklaren.
Van het college wordt geen griffierecht geheven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2012, zaak nr. 12/430;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013