201113461/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Veiligheid en Justitie,
2. [appellant sub 2], wonend te Apeldoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 december 2011 in zaak nr. 10/952 in het geding tussen:
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft de minister een aanvraag van [appellant sub 2] om inschrijving in het register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) en plaatsing op de zogenoemde uitwijklijst als tolk en vertaler Nederlands-Somali afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2010 heeft de minister het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2010 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] en de minister hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 april 2012 heeft de minister het bezwaar van [appellant sub 2] opnieuw ongegrond verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant sub 2] een schriftelijke reactie gegeven op dat besluit.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti en mr. D.E.S. Tomeij, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de raad), en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M. Ichoh, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge het derde lid kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze lijst bijhoudt.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst is het Besluit Uitwijklijst Wbtv (Stcrt. 2009, 102; hierna: Besluit uitwijklijst) vastgesteld.
Volgens artikel 1, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de raad, indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het register afwijst, de tolk of vertaler voor de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de uitwijklijst indien:
- in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de raad erkende toets kan worden afgelegd;
- en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over:
• aantoonbaar mbo-denk-/werkniveau;
• en taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen;
• en relevante werkervaring als tolk, respectievelijk vertaler;
- en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
3. In het besluit op bezwaar van 20 april 2010 heeft de minister de weigering om [appellant sub 2] als tolk en vertaler in het register in te schrijven gehandhaafd, aangezien [appellant sub 2] niet objectief heeft aangetoond dat hij het Nederlands en het Somali op hbo-niveau beheerst en minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepsvertaler. Zijn verzoek is om die reden evenmin ter advisering voorgelegd aan de commissie. Voorts heeft de minister de weigering om [appellant sub 2] als tolk en vertaler op de uitwijklijst te plaatsen gehandhaafd, nu hij niet aantoonbaar over taalcompetenties in het Somali op niveau B2 beschikt.
4. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat hij geen expliciete beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 20 april 2010, voor zover de minister zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat hij niet objectief heeft aangetoond dat hij minimaal vijf jaar ervaring als beroepsvertaler heeft. Volgens [appellant sub 2] heeft de rechtbank miskend dat hij in beroep het standpunt heeft ingenomen dat hij aan alle voorwaarden voldoet om als vertaler in het register te worden ingeschreven, dus ook dat hij minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepsvertaler, en is de rechtbank ten onrechte niet overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van zijn standpunt.
4.1. Uit de gronden van het beroepschrift, de aanvulling daarop en het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt niet dat [appellant sub 2] in beroep het standpunt van de minister dat hij niet over minimaal vijf jaar ervaring als beroepsvertaler beschikt gemotiveerd heeft bestreden. De rechtbank is dan ook terecht ervan uitgegaan dat [appellant sub 2] in dit kader geen expliciete beroepsgronden heeft aangevoerd. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat de minister ten onrechte de weigering om [appellant sub 2] als vertaler in het register in te schrijven heeft gehandhaafd. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de minister is gevolgd in diens standpunt dat uit het door hem gevolgde NT2-programma II niet volgt dat hij het Nederlands op hbo-niveau beheerst. Daartoe wijst hij erop dat dit programma hem toegang geeft tot een opleiding in het hoger onderwijs en dat daarmee duidelijk is dat hij het Nederlands op hbo-niveau beheerst.
5.1. Volgens informatie van de Dienst Uitvoering Onderwijs is met het door [appellant sub 2] in Nederland gevolgde NT2-programma II een niveau behaald waarmee wordt aangenomen dat hij in staat is een opleiding in het hoger onderwijs of bij de universiteit te volgen. Dit programma kan niet worden aangemerkt als een opleiding op hbo-niveau. Dat niveau wordt eerst behaald na voltooiing van een opleiding in het hoger onderwijs of aan de universiteit. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het bestreden oordeel gekomen. Het betoog faalt.
6. Tegen het oordeel van de rechtbank over de vraag of de minister, gelet op artikel 3 van het Besluit inschrijving, het verzoek van [appellant sub 2] om als tolk in het register te worden ingeschreven ter advisering aan de commissie had moeten voorleggen, zijn [appellant sub 2] en de minister beiden opgekomen.
[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn in beroep gevoerde betoog dat de door de minister toegepaste instapcriteria, zoals verwoord in voormeld artikel 3, in strijd zijn met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv, voor zover die instapcriteria vereisen dat is aangetoond dat de talen waarop het verzoek betrekking heeft op hbo-niveau worden beheerst. Volgens [appellant sub 2] dient een verzoek reeds te worden voorgelegd aan de commissie als aannemelijk is gemaakt dat de desbetreffende talen op hbo-niveau worden beheerst.
De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren het verzoek van [appellant sub 2] aan de commissie voor te leggen. Volgens de minister geeft de rechtbank met dat oordeel een verkeerde uitleg van het beleid, waaruit volgt dat voorlegging van een verzoek aan de commissie slechts in uitzonderlijke omstandigheden gebeurt. Van zodanige omstandigheden is ten aanzien van [appellant sub 2] geen sprake, nu hij niet heeft aangetoond het Nederlands en het Somali op hbo-niveau te beheersen.
6.1. Het betoog van [appellant sub 2] behoeft thans geen bespreking, nu het reeds vanwege hetgeen hierna wordt overwogen niet tot het daarmee beoogde doel kan leiden. De minister heeft aan zijn standpunt over de taalvaardigheid van het Somali van [appellant sub 2] onder meer ten grondslag gelegd dat de door hem in Somalië gevolgde universitaire opleiding niet in het Somali maar in het Italiaans werd gegeven. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant sub 2] dit bevestigd en tevens verklaard dat alle vakken op de middelbare school waarop hij in Somalië heeft gezeten in het Italiaans werden gegeven. Reeds gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 2] het Somali op het vereiste niveau beheerst. De door [appellant sub 2] gestelde woon- en werkervaring noopt niet tot een andersluidend oordeel, nu die niet kan afdoen aan het feit dat hij gedurende de vormende jaren van zijn leven geen onderwijs in het Somali heeft genoten.
Uit het voorgaande volgt reeds dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van voorlegging van het verzoek van [appellant sub 2] aan de commissie en dat verzoek heeft mogen afwijzen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog van de minister slaagt reeds hierom.
7. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van de minister is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige hogerberoepsgronden van de minister geen bespreking meer.
8. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 6:24 van die wet, wordt het besluit van 27 april 2012 geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dit besluit, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het beroep tegen dit besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
9. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden van [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 april 2010 behandelen, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
10. [appellant sub 2] betoogt dat de minister hem in strijd met artikel 4:7 van de Awb niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over de door de Nuffic uitgebrachte diplomawaardering alvorens te beslissen op zijn bezwaar voor zover gericht tegen de weigering hem op de uitwijklijst te plaatsen.
10.1. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb.
Uit een brief van 25 maart 2010 van de secretaris van de Commissie voor bezwaar volgt dat de behandeling van het bezwaarschrift van [appellant sub 2] wordt aangehouden teneinde de diplomawaardering van de Nuffic af te wachten. De minister heeft het besluit van 20 april 2010, voor zover dit betrof de weigering [appellant sub 2] te plaatsen op de uitwijklijst, alleen gebaseerd op de feiten genoemd in bedoelde diplomawaardering. Deze feiten waren derhalve van aanmerkelijk belang. Evenwel heeft de minister [appellant sub 2] niet in de gelegenheid gesteld hierover te worden gehoord, alvorens hij dit besluit heeft genomen. Eerst bij brief van 21 april 2010 is de diplomawaardering aan [appellant sub 2] toegezonden, tegelijkertijd met het advies van de Commissie voor bezwaar. De minister heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb. Het betoog slaagt.
11. Gelet hierop zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 april 2010 opnieuw gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het betreft de weigering [appellant sub 2] te plaatsen op de uitwijklijst.
12. Nu [appellant sub 2] ter zitting bij de rechtbank en bij de Afdeling in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze over de diplomawaardering van de Nuffic te geven, ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of reden bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe zal de Afdeling de niet door de rechtbank besproken beroepsgronden beoordelen teneinde te kunnen vaststellen of daarin grond is gelegen voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven.
13. [appellant sub 2] betoogt dat de minister ten onrechte op basis van de diplomawaardering van de Nuffic heeft geweigerd hem als tolk of vertaler te plaatsen op de uitwijklijst. Hiertoe voert hij aan dat hij beschikt over taalcompetenties in het Somali op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen. Dit volgt uit het feit dat hij 32 jaar in Somalië heeft gewoond, daar een universitaire opleiding heeft afgerond, als secretaris van de Minister van Cultuur en Hoger Onderwijs heeft gewerkt en in dit verband betrokken is geweest bij de redactie van een boek. Voorts heeft de minister gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er zijn diverse tolken en vertalers die op de uitwijklijst zijn geplaatst, die in Somalië geen scholing hebben genoten of daar slechts gedurende een korte periode hebben gewoond, aldus [appellant sub 2].
13.1. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over taalcompetenties in het Somali op niveau B2, als bedoeld in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst. Hierbij wordt in aanmerking genomen, zoals hiervoor onder 6.1. is overwogen, dat uit de diplomawaardering van de Nuffic volgt dat de door [appellant sub 2] in Somalië gevolgde universitaire opleiding werd gegeven in het Italiaans. [appellant sub 2] heeft ook geen andere opleidingen en cursussen gevolgd waarmee aannemelijk is gemaakt dat hij het Somali beheerst op het vereiste niveau.
13.2. In zijn verweerschrift naar aanleiding van het door [appellant sub 2] ingestelde beroep heeft de minister voorts toegelicht dat sinds 10 juni 2009 het Besluit uitwijklijst en de daarin gestelde eisen worden toegepast en dat de door [appellant sub 2] bedoelde gevallen tolken en vertalers betreffen die reeds vóór deze datum op de uitwijklijst zijn geplaatst.
Met deze toelichting heeft de minister voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [appellant sub 2] genoemde gevallen niet gelijk zijn. Gelet hierop faalt derhalve het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
13.3. Gezien het vorenstaande heeft de minister terecht geweigerd [appellant sub 2] als tolk en vertaler op de uitwijklijst te plaatsen.
14. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het besluit van 20 april 2010, voor zover dat wordt vernietigd, in stand laten.
15. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 december 2011 in zaak nr. 10/952;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 27 april 2012 gegrond;
V. vernietigt dat besluit;
VI. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de minister van Justitie van 20 april 2010 gegrond;
VII. vernietigt dat besluit, voor zover het betreft de weigering [appellant sub 2] te plaatsen op de uitwijklijst;
VIII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;
IX. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013