ECLI:NL:RVS:2013:BZ1225

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208354/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.H. Kuggeleijn-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en opheffing van bestemmingsplan voor natuurgebied in Utrechtse Heuvelrug

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 5 december 2012, waarbij het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug om het bestemmingsplan "Paardenfokkerij [locatie]" vast te stellen, was geschorst. De aanleiding voor de schorsing was de twijfel van de voorzitter over de adequaatheid van de ontsluiting van het perceel en de vraag of de activiteiten die onder het bestemmingsplan vallen, zoals paardenfokkerij en paardrijactiviteiten, wel onder de agrarische bestemming kunnen worden geschaard.

De raad heeft verzocht om gedeeltelijke opheffing van de schorsing, zodat de natuurzone die in het plan is voorzien, kan worden aangelegd. De raad stelde dat deze aanleg noodzakelijk is voor de voortgang van een woningbouwproject. De voorzitter heeft het verzoek van de raad in overweging genomen, maar ook de bezwaren van de wederpartij, die vreesde voor ongewenste ontwikkelingen op de gronden met de bestemming "Natuur". De voorzitter heeft uiteindelijk besloten om de schorsing op te heffen, met uitzondering van bepaalde bepalingen in de planregels die de aanleg van bouwwerken op de natuurgronden verbieden.

De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter heeft ook overwogen dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de schorsing zouden rechtvaardigen. De beslissing houdt rekening met de belangen van zowel de gemeente als de wederpartij, en stelt voorwaarden aan de uitvoering van het bestemmingsplan om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.

Uitspraak

201208354/3/R2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de bij uitspraak van 5 december 2012, in zaak nr.
201208354/2/R2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
en
verzoeker.
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 december 2012, in zaak nr.
201208354/2/R2, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 2 juli 2012, waarbij het bestemmingsplan "Paardenfokkerij [locatie]" is vastgesteld, geschorst.
De raad heeft de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk en V. van Loon, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
3.    In de uitspraak van 5 december 2012 heeft de voorzitter betwijfeld of ten behoeve van het perceel [locatie] is voorzien in een adequate ontsluiting. De voorzitter heeft onder meer betwijfeld of het gebruik van paden binnen het plandeel met de bestemming "Natuur" ten behoeve van een ontsluitingsweg voor onder meer gemotoriseerd verkeer voor een agrarisch bedrijf onder die bestemming is toegestaan. De voorzitter heeft voorts overwogen dat niet op voorhand duidelijk is dat de in het plan toegestane paardenfokkerij en de daarbinnen toegestane paardrijactiviteiten kunnen worden geschaard onder agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie, zoals genoemd in de Provinciale Verordening. Gelet hierop heeft de voorzitter het besluit van 2 juli 2012 geschorst.
4.    De raad verzoekt om gedeeltelijke opheffing van de schorsing, zodat de natuurzone waarin het plan voorziet kan worden aangelegd. De raad voert hiertoe aan dat deze natuurzone voor een deel moet zijn aangelegd, voordat met de bouwwerkzaamheden van het woningbouwproject Lange Dreef kan worden begonnen. Deze verplichting volgt uit de verleende ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, aldus de raad. Het is de bedoeling dat in april 2013 met de aanleg van de natuurzone en al eerder met de voorbereidende werkzaamheden wordt begonnen. Voorts zal de geplande ontsluitingsweg voor de paardenfokkerij buiten het plangebied worden gerealiseerd. Er hoeft dan ook niet te worden gevreesd voor de aanleg van verharde paden binnen het plandeel met de bestemming "Natuur", aldus de raad. De raad heeft verder verklaard en ter zitting bevestigd dat geen paden zullen worden aangelegd of lantaarnpalen zullen worden opgericht op gronden met de bestemming "Natuur" voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
5.    [wederpartij] betoogt dat de raad geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht en dat het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening om die reden dient te worden afgewezen. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de voorzitter van 10 mei 2012, in zaak nr.
201106300/3/R4, en betoogt dat het belang van de raad bij spoedige ontwikkeling van de natuurzone reeds bekend was. [wederpartij] voert verder aan dat de voorziene natuurbestemming de aanleg van een ontsluitingsweg en lantaarnpalen wel mogelijk maakt. Bovendien blijven die gronden in eigendom bij de initiatiefnemer van de paardenfokkerij. Gelet hierop vreest hij dat de betreffende gronden zullen worden gebruikt ten behoeve van de paardenfokkerij.
6.    Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor:
a. de instandhouding, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
met daarbij behorende:
b. paden;
c. water;
d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge lid 4.2 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
7.    Niet in geschil is dat [wederpartij] zich niet richt tegen de inrichting en het gebruik van de desbetreffende gronden als natuurgebied, maar tegen de in het plan geboden mogelijkheden voor paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hoewel de raad heeft toegezegd geen paden aan te leggen of lantaarnpalen op te richten op de gronden met de bestemming "Natuur" voordat uitspraak wordt gedaan in de bodemprocedure, is komen vast te staan dat de gemeente geen eigenaar is of zal worden van deze gronden. Aan deze toezegging kan derhalve geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Gelet op het belang van de raad bij een spoedige realisatie van de natuurzone ziet de voorzitter echter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de schorsing van het plandeel met de bestemming "Natuur" op te heffen, met uitzondering van artikel 4, lid 4.1, sub b. en artikel 4, lid 4.2 van de planregels. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, ziet de voorzitter tevens aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat op de gronden met deze bestemming geen bouwwerken zijn toegestaan.
Hetgeen [wederpartij] ten aanzien van nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, geeft naar het oordeel van de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel.
8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
9.    Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    heft de door de voorzitter in zijn uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr.
201208354/2/R2getroffen voorlopige voorziening op, voor zover het betreft de schorsing van het plandeel met de bestemming "Natuur", met uitzondering van artikel 4, lid 4.1, sub b. en artikel 4, lid 4.2 van de planregels;
II.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel 4.2 van de planregels als volgt komt te luiden: Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht;
III.    gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
545.