ECLI:NL:RVS:2013:BZ1222

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205141/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring kentekenbewijs door RDW en hoger beroep van appellant

In deze zaak gaat het om de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van een voertuig door de RDW, die op 15 juli 2011 is ingegaan. De appellant, die het niet eens was met deze beslissing, heeft bezwaar gemaakt, maar de RDW verklaarde dit bezwaar op 2 november 2011 ongegrond. De rechtbank Groningen heeft op 10 april 2012 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 23 januari 2013 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft aangevoerd dat de RDW ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om van haar beleid af te wijken. Hij stelde dat hij reeds in juli 2010 had verzocht om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren, maar dat de RDW pas in juli 2011 tot actie overging. De RDW had volgens de appellant schadeloos moeten stellen voor de financiële schade die hij had geleden door de ongeldigverklaring met terugwerkende kracht.

De Raad van State overwoog dat de RDW op basis van het Kentekenreglement bevoegd was om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW geen aanleiding had hoeven zien om van haar beleid af te wijken, aangezien de appellant schadeloos was gesteld voor de schade die hij had geleden in de periode tussen de ongeldigverklaring en de eerdere datum waarop het kentekenbewijs ongeldig had kunnen worden verklaard. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak vond plaats op 13 februari 2013.

Uitspraak

201205141/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 april 2012 in zaak nr. 11/1241 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2011 heeft de RDW het kentekenbewijs van het voertuig met [kenteken] (hierna: het voertuig) vanaf die datum ongeldig verklaard.
Bij besluit van 2 november 2011 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder a onderscheidenlijk b, van het Kentekenreglement kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten gebruik is gesteld onderscheidenlijk voorgoed buiten Nederland is gebracht.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid.
2.    In het besluit van 2 november 2011 heeft de RDW de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs met ingang van 15 juli 2011 gehandhaafd. Daartoe heeft de RDW overwogen dat geen aanleiding wordt gezien om, in afwijking van het ter zake gevoerde beleid, het kentekenbewijs met terugwerkende kracht vanaf een eerder tijdstip ongeldig te verklaren.
In het besluit erkent de RDW evenwel dat het kentekenbewijs reeds op 24 februari 2011 ongeldig had kunnen worden verklaard en dat om die reden ten aanzien van twee beschikkingen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) ter zake van controles op 12 april 2011 en 11 juli 2011 correctieverzoeken zijn ingediend.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat uit ter zake geldende jurisprudentie voortvloeit dat het door de RDW gevoerde beleid niet onredelijk is en dat de RDW in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om van dat beleid af te wijken, nu zij [appellant] schadeloos heeft gesteld voor de financiële schade die hij in de periode tussen 24 februari en 15 juli 2011 heeft geleden.
3.    In hoger beroep klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW geen aanleiding heeft hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. Daartoe voert hij aan dat hij reeds in juli 2010 de RDW heeft verzocht om het kentekenbewijs van het voertuig ongeldig te verklaren. Weliswaar heeft de RDW hem nadien verzocht om aanvullende gegevens over te leggen, maar die gegevens waren kennelijk niet nodig om tot ongeldigverklaring van het kentekenbewijs te besluiten, nu het besluit van 15 juli 2011 is genomen zonder dat hij aanvullende gegevens heeft overgelegd. De RDW had hem derhalve schadeloos moeten stellen voor vanaf juli 2010 geleden financiële schade door het kentekenbewijs met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren.
3.1.    Naar aanleiding van de inname van het kentekenbewijs en de kentekenplaten van het voertuig op 8 juli 2010, heeft de RDW bij brief van 15 juli 2010 [appellant] verzocht om aanvullende gegevens over te leggen waaruit blijkt dat, naar gesteld, het voertuig in Duitsland is gesloopt. Eerst bij brief van 17 februari 2011 heeft [appellant] een reactie op dat verzoek gegeven. Dat hij in die brief te kennen heeft gegeven dat geen sloopbewijs kan worden overgelegd en het besluit van 15 juli 2011 derhalve is genomen zonder dat de gevraagde aanvullende gegevens zijn overgelegd, betekent niet dat de RDW [appellant] niet om die gegevens mocht vragen en de besluitvorming niet mocht uitstellen tot na het verkrijgen van een reactie op dat verzoek. Reeds gelet hierop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat de RDW hem schadeloos had moeten stellen voor vanaf juli 2010 geleden financiële schade door het kentekenbewijs met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren.
4.    Voor zover [appellant] voorts heeft betoogd dat hem niet bekend is dat de RDW ten aanzien van voormelde beschikkingen van het CJIB correctieverzoeken heeft gedaan, geldt dat de RDW dit ter zitting genoegzaam heeft aangetoond met afschriften van faxberichten aan het CJIB van 31 oktober 2011, waarin ter zake van die beschikkingen verzocht is om correctie vanwege het feit dat het voertuig al voor de controledatum was uitgevoerd naar het buitenland. Ook dit betoog faalt derhalve.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
434.