ECLI:NL:RVS:2013:BZ1221

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202383/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie en de rol van de landinrichtingscommissie in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn verzoek om nadeelcompensatie werd afgewezen. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 2 juni 2008 meegedeeld dat [appellant] niet in zijn verzoek om nadeelcompensatie kon worden ontvangen. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van een verzoek om ontheffing van een verbod op het omploegen van grasland, dat [appellant] had ingediend bij de landinrichtingscommissie. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 december 2012 behandeld. [appellant] stelde dat de schade die hij had geleden als gevolg van de weigering van de landinrichtingscommissie om ontheffing te verlenen, niet door het college kon worden afgewezen. Hij betoogde dat als de ontheffing was verleend, hij de percelen in de referentieperiode voor akkerbouw had kunnen gebruiken, wat zou hebben geleid tot subsidieverlening.

De Afdeling oordeelde echter dat er geen causaal verband was tussen de weigering van de ontheffing en de door [appellant] gestelde schade. De schade was pas ontstaan na de inwerkingtreding van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, en de voorwaarden voor subsidieverlening waren toen al vastgesteld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202383/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012 in zaak nr. 11/3010 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het college [appellant] meegedeeld dat hij niet in zijn verzoek om nadeelcompensatie kan worden ontvangen.
Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, adviseur te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H.W. Frins, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft in 1987 percelen grasland gekocht die destijds betrokken waren in de ruilverkaveling Avezaath-Ophemert. Tijdens de ruilverkaveling was het ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Landinrichtingswet, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, behoudens ontheffing niet toegestaan om de percelen om te ploegen om ze zodoende voor akkerbouw te kunnen gebruiken. Vaststaat dat [appellant] ontheffing van dat verbod heeft gevraagd, maar dat de landinrichtingscommissie, die bevoegd was op dat verzoek te beslissen, ontheffing heeft geweigerd.
2.    [appellant] heeft vanaf 1996 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit subsidie krachtens de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) ontvangen. Nadat bij een controle was gebleken dat de percelen in de referentieperiode 1987 tot en met 1991 niet in gebruik waren voor akkerbouw, heeft de minister de voor 2001 gevraagde subsidie geweigerd en de subsidie voor 2000 teruggevorderd, omdat niet was voldaan aan de definitie van akkerland in de Regeling. [appellant] heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en tegen de besluiten op zijn bezwaren beroep ingesteld. Bij uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 31 maart 2004 (LJN: AO7722) en 14 december 2005 (LJN: AU8632) zijn de beroepen ongegrond verklaard.
3.    Bij brief van 14 december 2006 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de weigering van de landinrichtingscommissie om ontheffing te verlenen voor het gebruik van de percelen grasland voor akkerbouw. Aan dat verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat het tijdens de ruilverkaveling in de periode van 1987 tot en met 1991 niet was toegestaan de percelen grasland voor akkerbouw te gebruiken en dat hij daardoor achteraf subsidie krachtens de Regeling is misgelopen.
4.    In het besluit van 22 juni 2011 heeft het college zich, in zijn hoedanigheid van rechtsopvolger van de landinrichtingscommissie, op het standpunt gesteld dat een oorzakelijk verband tussen de weigering van de landinrichtingscommissie ontheffing te verlenen en de door [appellant] gestelde schade ontbreekt. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gestelde schade een gevolg van de weigering van de landinrichtingscommissie is. Indien de landinrichtingscommissie ontheffing van het verbod van artikel 70, eerste lid, van de Landinrichtingswet had verleend, had hij de percelen in de referentieperiode 1987 tot en met 1991 ten behoeve van akkerbouw kunnen gebruiken, zodat aan de vereisten voor subsidieverlening zou zijn voldaan.
5.1.    Dat de schade niet zou zijn ontstaan als de landinrichtingscommissie ontheffing van het verbod had verleend, brengt nog niet mee dat de schade in een zodanig nauw verband met de beslissing van de landinrichtingscommissie staat, dat de schade het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die beslissing kan worden toegerekend. Daartoe is van belang dat de schade eerst na de inwerkingtreding van de Regeling is ontstaan en zijn oorzaak daarin vindt. Ten tijde van de beslissing van de landinrichtingscommissie was niet bekend dat de Regeling zou worden getroffen en dat daarin als vereiste voor subsidiëring van de teelt van akkerbouwgewassen zou worden gesteld dat de desbetreffende landbouwpercelen in de referteperiode 1987 tot en met 1991 als akkerland in gebruik moesten zijn geweest. Het college heeft het verzoek om nadeelcompensatie reeds hierom terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 december 2005 niet blijkt van een toezegging om de geleden schade te vergoeden.
6.1.    In die uitspraak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven overwogen dat het [appellant] vrij staat om in een afzonderlijke procedure bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een schriftelijk verzoek in te dienen om compensatie van het door hem geleden nadeel en dat die minister hem daartoe ter zitting ook heeft uitgenodigd. Met zijn verwijzing naar deze uitspraak heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college een concrete toezegging is gedaan, waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zodanig verzoek, indien het zou worden gedaan, ook zou worden ingewilligd
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Hazen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
452.