ECLI:NL:RVS:2013:BZ0799

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203680/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap voor vreemdelingen met bewijsnood

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante], die samen met haar minderjarige kinderen het Nederlanderschap verzocht. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had dit verzoek op 15 februari 2011 afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van [appellante] en haar kinderen niet konden worden vastgesteld. De rechtbank Dordrecht had het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing op 2 maart 2012 ongegrond verklaard, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft de zaak op 13 november 2012 behandeld. [appellante] stelde dat zij niet in staat was om de benodigde documenten, zoals een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument, te overleggen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister vertegenwoordigde, had echter gesteld dat bewijsnood zich niet voordeed, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij al het mogelijke had gedaan om de documenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de door [appellante] overgelegde stukken, waaronder een nationaliteitsverklaring en een Iraakse identiteitskaart, niet voldoende waren om haar identiteit en nationaliteit vast te stellen.

De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bewijsnood verkeerde. De stelling dat het voor haar kinderen schadelijk zou zijn om langdurig in Irak te verblijven, werd niet als voldoende argument beschouwd. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon stellen dat [appellante] niet al het mogelijke had gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201203680/1/V6.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kinderen, wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 maart 2012 in zaak nr. 11/1042 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 februari 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar en haar minderjarige kinderen het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker bij het verzoek een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Verder vermeldt de Handleiding dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3.    Niet in geschil is dat [appellante] bij haar verzoek om verlening van het Nederlanderschap geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Evenmin is in geschil dat [appellante]   houder is van een verblijfsvergunning regulier.
4.    De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellante] afgewezen omdat haar identiteit en haar nationaliteit en die van haar kinderen niet kan worden vastgesteld. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijsnood zich niet voordoet.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet voldoende gemotiveerd heeft overwogen dat zij niet al het mogelijke heeft gedaan om de voor naturalisatie benodigde documenten te verkrijgen en de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bewijsnood zich niet voordoet. [appellante] voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen, nu zij heeft overwogen dat het vaststaat dat het voor [appellante] niet mogelijk is bij de Iraakse ambassade te Den Haag een geboorteakte en paspoort te verkrijgen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij naar Irak kan reizen om te trachten de gevraagde documenten aldaar te verkrijgen, omdat de rechtbank hierbij niet de algehele geweldsituatie in Irak heeft betrokken. Zij wijst daartoe op het negatieve reisadvies van de minister van Buitenlandse Zaken voor reizen naar Irak. Zij voert tevens aan dat een langdurig verblijf van haar kinderen in Irak schadelijk voor hen kan zijn. Voorts wijst zij op de door haar overgelegde documenten en stelt zij dat daarmee haar identiteit en nationaliteit vaststaan.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr.
201101945/1/V6), is het aan de staatssecretaris om te oordelen of de identiteit met behulp van de overgelegde stukken is komen vast te staan. Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van het Besluit kan de staatssecretaris nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten verlangen. De staatssecretaris is wegens de aan het verlenen van het Nederlanderschap verbonden gevolgen bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs te verlangen van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit bij een naturalisatieverzoek te verstrekken gegevens. Uit de Handleiding volgt dat de staatssecretaris van een verzoeker verlangt een geboorteakte en een paspoort over te leggen teneinde zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en uit de Handleiding blijkt voorts in welke situaties een verzoeker deze documenten niet hoeft over te leggen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door [appellante] overgelegde stukken, te weten een nationaliteitsverklaring en een Iraakse identiteitskaart, niet volstaan.
5.2.    [appellante] is houder van een verblijfsvergunning regulier, zodat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit zou volgen dat van haar niet kan worden gevergd naar het land van herkomst te reizen en aldaar een geboorteakte en paspoort te verkrijgen. De verwijzing naar het hiervoor onder 5 bedoelde reisadvies en de stelling dat de algehele veiligheidssituatie in Irak slecht is, leiden reeds omdat ten tijde van belang [appellante] ook bij de Iraakse ambassade in Amman een paspoort kon verkrijgen niet tot een ander oordeel. Dat, zoals [appellante] heeft opgemerkt, uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2011 volgt dat in Irak de aanvrager van een paspoort in persoon moet verschijnen, maakt daarom evenmin dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt al het mogelijke te hebben gedaan om in bezit te komen van een paspoort.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de stelling van [appellante] dat zij geen band meer heeft met Irak, onvoldoende is voor het oordeel dat zij in bewijsnood verkeert. Dat het voor haar kinderen schadelijk zou zijn als zij langdurig in Irak verblijven en [appellante] hen niet alleen kan achterlaten in Nederland, doet daar niet aan af. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar kinderen gedurende haar reis naar Irak niet in Nederland kunnen blijven.
De stelling van [appellante] dat zij geen van de in het ambtsbericht vermelde geboorteaktes kan verkrijgen kan niet slagen. Dat zij niet de juiste documenten heeft om een geboorteakte in Irak aan te vragen, leidt niet tot het oordeel dat zij in bewijsnood verkeert. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij deze documenten niet kan verkrijgen, nu zij daartoe geen poging heeft gedaan. Nu [appellante] voorts niet heeft getracht via een in Irak verblijvende derde een geboorteakte aan te vragen, hetgeen volgens het ambtsbericht mogelijk is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bewijsnood zich niet voordoet.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
164-692.