ECLI:NL:RVS:2013:BZ0791

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200590/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake baggerspecie op agrarische percelen te Hoogwoud

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 8 december 2011 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Opmeer van een verzoek van [appellant] om handhavingsmaatregelen te treffen tegen [partij] voor de toepassing van baggerspecie op agrarische percelen aan de [locatie A] te Hoogwoud. Het college had op 23 juli 2010 het verzoek afgewezen, en op 1 december 2010 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de percelen voor het storten van baggerspecie niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat dit gebruik verband hield met de agrarische bestemming van de gronden. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gebruik van de gronden niet strijdig was met de bestemming, omdat de baggerspecie niet agrarisch werd gebruikt en er puinafval aanwezig was. De Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de stort van baggerspecie wel degelijk verband hield met het agrarische gebruik en dat de aanwezigheid van puinafval niet in strijd was met het bestemmingsplan.

De Raad van State concludeerde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 februari 2013.

Uitspraak

201200590/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoogwoud, gemeente Opmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 december 2011 in zaak nr. 11/204 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] van 10 juni 2010 om het treffen van handhavingsmaatregelen jegens [partij] ter zake van de toepassing van de baggerspecie op de percelen aan de [locatie A] te Hoogwoud, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door S.C. van den Berg en R.L. Newson, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hoogwoud" rust op de percelen aan de [locatie A] te Hoogwoud de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften), voor zover hier van belang, zijn de met deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, niet zijnde permanente bollenteelt.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de planvoorschriften wordt onder "Agrarisch bedrijf" een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, verstaan.
Ingevolge artikel 4, zesentwintigste lid, eerste volzin, is een strijdig gebruik in ieder geval het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dat gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
2.    [appellant], die een melkveehouderij drijft op het perceel aan de [locatie B] te Hoogwoud, betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door de toepassing van de baggerspecie op de percelen het gebruik van de gronden in strijd is met artikel 4, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 4, zesentwintigste lid, van de planvoorschriften. Het college heeft zich daarom volgens [appellant] ten onrechte onbevoegd geacht tot handhavend optreden.
[appellant] voert hiertoe aan dat het gebruik van de gronden als stortplaats voor baggerspecie geen verband houdt met de agrarische bestemming, mede nu de gronden niet binnen een afzienbare termijn na de stort agrarisch werden gebruikt. [appellant] stelt dat het in de baggerspecie aanwezige materiaal als puinafval, ijzer, hout en autobanden, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is verwijderd. Volgens [appellant] moet de aanwezigheid van dit materiaal leiden tot het oordeel dat het gebruik strijdig is met het bestemmingsplan.
2.1.    Vast staat dat [partij], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, in het voorjaar van 2009 op de percelen in totaal ongeveer 55.000 m³ baggerspecie, afkomstig van onderhoudswerkzaamheden in watergangen in Alkmaar-Noord, heeft gestort. Volgens het rapport ‘Projectplan Herstel Koningspade 28 te Hoogwoud’ van 9 januari 2009 heeft de toepassing van de baggerspecie ter plaatse het doel om de hoogteligging, afwatering en vruchtbaarheid van de gronden te verbeteren. Ter zitting heeft [partij] toegelicht dat de gronden verbeterd werden ten behoeve van zijn agrarisch bedrijf voor het houden van schapen, paarden en dikbillen. Onbestreden is dat, zoals in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 juli 2010 staat vermeld, de percelen na bewerking, egalisering en inzaaiing, door een agrariër zullen worden gebruikt en dat op 16 juni 2010 door de gemeentelijke toezichthouder is geconstateerd dat op een gedeelte van de percelen schapen grazen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van de gronden niet in strijd is met de bestemming, omdat de stort van baggerspecie verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden. In de omstandigheid dat nog niet de gehele percelen ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit feitelijk werden gebruikt voor het houden van schapen, paarden en dikbillen, heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunt gezien voor een ander oordeel. Uit de stukken komt naar voren dat [partij] destijds bezig was een agrarisch bedrijf ter plaatse op te starten. Ter zitting heeft [partij] onweersproken gesteld dat hij inmiddels beschikt over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een stal voor zijn vee. Voorts staat in het verslag van de gemeentelijke toezichthouder van 5 oktober 2010 dat het uitdrogen van de baggerspecie  vanwege slechte weersomstandigheden minder snel is gegaan dan was beoogd.
Wat betreft de aanwezigheid van materiaal als puinafval, ijzer, hout en autobanden op de percelen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit materiaal blijkens foto’s en het verslag van 5 oktober 2010 werd verwijderd. Tot slot wordt overwogen dat in het kader van met het bestemmingsplan strijdig gebruik de omstandigheid of de gestorte baggerspecie al dan niet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit milieubeheer, niet van belang is, zodat hetgeen [appellant] ter zake heeft betoogd niet kan leiden tot het oordeel dat het gebruik van de gronden in strijd is met het bestemmingsplan.
Gezien het vorenoverwogene, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet bevoegd was bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen en terecht het verzoek ter zake van [appellant] heeft afgewezen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-764.