ECLI:NL:RVS:2013:BZ0784

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204001/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder bestuursdwang tot verwijdering van beplanting nabij de Volenbeek te Putten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard. Het geschil betreft een besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Veluwe, dat op 6 mei 2010 een last onder bestuursdwang heeft opgelegd aan [appellant] om beplanting te verwijderen die zich binnen vijf meter van de insteek van de Volenbeek bevond. Dit besluit werd genomen omdat de beplanting in strijd was met de Keur Waterschap Veluwe 2009, die voorschrijft dat zonder vergunning geen beplantingen mogen worden geplaatst of behouden in de beschermingszones van waterstaatswerken.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 maart 2012 geoordeeld dat het college terecht handhavend heeft opgetreden. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet onpartijdig was en dat de handhaving onevenredig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2013 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de werkwijze van de rechtbank niet getuigde van onpartijdigheid en dat de handhaving niet onevenredig was. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de last onder bestuursdwang op te leggen, aangezien er geen vergunning was verleend voor de beplanting binnen de beschermingszone.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204001/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Putten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 7 maart 2012 in zaak nr. 10/1829 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Veluwe.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2010, voor zover hier van belang, heeft het college [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van de binnen vijf meter vanuit de insteek van de Volenbeek aanwezige beplanting op zijn perceel aan de [locatie] te Putten.
Bij besluit van 1 oktober 2010, voor zover hier van belang, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. van Emst en J. Wentzel, beiden werkzaam bij het waterschap, bijgestaan door mr. J. ter Harmsel, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Formele gronden
1.    [appellant] betoogt dat de werkwijze van de rechtbank niet getuigd van rechterlijke onpartijdigheid, omdat de rechtbank de zittingsdatum op verzoek van het college heeft uitgesteld en de rechter tijdens de zitting meer aandacht had voor de argumenten van het college dan voor zijn argumenten. Zo wilde de rechter niet naar foto’s ter verduidelijking van zijn betoog kijken, terwijl de rechter foto’s van het college wel heeft bekeken, aldus [appellant].
1.1.    Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank niet onpartijdig was. Uit de omstandigheid dat de oorspronkelijk geplande zitting op verzoek van het college is uitgesteld, nu uitstel als zodanig niet ongebruikelijk is, blijkt dat niet. Dat de rechtbank, zoals staat in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, aan [appellant] heeft gevraagd de relevantie te duiden van foto’s waaruit volgens hem de ligging van de kadastrale grens zou blijken, betekent niet dat de rechtbank niet onpartijdig was. Deze conclusie blijkt ook niet uit de omstandigheid dat foto’s van het college wel zijn bekeken.
2.     Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het voor hem positieve advies van de bezwarencommissie, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht het besluit op bezwaar heeft getoetst. De rechtbank heeft voorts terecht geen aanleiding gezien om expliciet in te gaan op onderdelen van het advies van de bezwarencommissie die het college niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd, omdat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom op onderdelen van het advies is afgeweken.
Relevante bepalingen
3.    Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet, draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
Ingevolge artikel 1.1, onder b, van de Keur Waterschap Veluwe 2009, wordt onder beschermingszone verstaan een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 1.1, onder h, wordt onder kernzone verstaan het centrale gedeelte van de waterkering of water, dat als zodanig in de legger is aangewezen, dan wel de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van 4 meter uit de teen van de waterkering of het water gemeten van insteek tot insteek.
Ingevolge artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder: werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, voor zover hier van belang, geldt voor wateren waarvoor krachtens artikel 5.1 van de wet en de provinciale Waterverordening waterschap Veluwe de vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling niet heeft plaatsgehad, dat de A-wateren de wateren zijn die zijn vermeld op de A-legger van Waterschap Veluwe zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Ingevolge artikel 6.2, tweede lid, voor zover hier van belang, bepalen de op de legger aangegeven grenzen de toepassing van de verbodsbepalingen in deze Keur. Waar nog geen grenzen zijn aangegeven, ligt de grens bij A-wateren op 5 meter gemeten vanuit de insteek van het water en bij B- en C-wateren op de insteek.
Overtreding
4.    Het college heeft zijn besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang tot verwijdering van de beplanting gebaseerd op artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 6.2, tweede lid, van de Keur.
5.     Ter zitting heeft het college bevestigd dat de legger krachtens artikel 5.1 van de Waterwet nog niet is vastgesteld. De zogenoemde A-legger is wel vastgesteld en daarop is de Volenbeek vermeld als A-water.
Ingevolge de overgangsbepaling artikel 6.2, tweede lid, van de Keur geldt het verbod van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Keur om werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen, voor de zone tot 5 m vanuit de insteek van de Volenbeek.
Uit de stukken komt naar voren dat ten tijde van de oplegging van de last binnen 5 m vanuit de insteek van de Volenbeek beplanting aanwezig was. Vaststaat dat het college voor deze beplanting geen vergunning als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Keur, heeft verleend. De conclusie is derhalve dat [appellant] in strijd met de Keur heeft gehandeld, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Belangenafweging
6.     Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit geen stand kan houden, omdat handhaving in dit geval onevenredig is.
Hiertoe voert [appellant] aan dat niet duidelijk is waar in het veld de zone ligt waarbinnen het aanbrengen van beplanting zonder vergunning verboden is, en dat daarnaast de loop van de Volenbeek en daarmee die zone kan wijzigen in de toekomst. [appellant] betoogt verder dat ook indien beplanting aanwezig is, het reguliere onderhoud wordt en kan worden uitgevoerd.
7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geconstateerde overtreding ziet op de aangebrachte beplanting binnen 5 m vanuit de insteek van de Volenbeek, zoals deze beek loopt ten tijde van het opleggen van de last. Anders dan [appellant] stelt, kan de Volenbeek niet als meanderende beek worden aangemerkt. De omstandigheid dat in dit geval het college door plaatsing van linten zichtbaar heeft gemaakt waar de zone ligt waarbinnen geen beplanting mag worden aangebracht, brengt niet met zich dat de last is opgelegd in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat handhaving in dit geval niet dusdanig onevenredig is, dat het college daarvan had moeten afzien. Geen grond bestaat voor het oordeel dat ook met beplanting onderhoud op dezelfde wijze en tegen dezelfde kosten kan worden uitgevoerd als zonder beplanting.
Last
8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de last, gezien de bij het besluit van 6 mei 2010 gevoegde foto's, voldoende duidelijk heeft geacht. Volgens [appellant] is het rood-witte lint op deze foto’s verplaatst.
8.1.     [appellant] is bij het besluit van 6 mei 2010 gelast om beplanting, die zich binnen 5 m vanuit de insteek van de Volenbeek bevindt, te verwijderen. De aan de rechtbank overgelegde foto’s maken, zoals de rechtbank heeft overwogen, voldoende duidelijk welke beplanting verwijderd moest worden. De omstandigheid dat het rood-witte lint is verplaatst, wat daar ook van zij, brengt niet met zich mee dat de last onvoldoende duidelijk is.
Overig
9.     [appellant] betoogt tenslotte dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de last onder bestuursdwang uit te voeren voordat zijn verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling behandeld kon worden.
9.1.     Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de feitelijke uitvoering van het in bezwaar gehandhaafde besluit, is geen grond die zich richt tegen de rechtmatigheid van de besluiten als zodanig en de uitspraak van de rechtbank. Deze grond is derhalve niet aan de orde.
Slotoverwegingen
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-764.