ECLI:NL:RVS:2013:BZ0783

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204156/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eigen bijdrage rechtsbijstand op nihil te stellen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], wonend in Addis Abeba, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2012. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Raad voor Rechtsbijstand in stand gelaten. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek van [appellant] om de eigen bijdrage voor rechtsbijstand op nihil te stellen. De Raad voor Rechtsbijstand had op 19 juli 2011 het verzoek afgewezen, omdat het inkomen van de echtgenote van [appellant], die in Nederland verblijft, in aanmerking moest worden genomen. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen bleven in stand omdat [appellant] niet had aangetoond dat hij tot een van de vrijgestelde categorieën behoorde.

De Raad voor Rechtsbijstand had in zijn besluit van 9 september 2011 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Raad [appellant] ten onrechte niet had gehoord voordat het bezwaar ongegrond werd verklaard. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de Raad terecht het inkomen van de echtgenote in aanmerking had genomen, omdat [appellant] niet duurzaam gescheiden van haar leefde. De rechtbank bevestigde dat [appellant] een eigen bijdrage verschuldigd was, omdat zijn echtgenote inkomen had dat aan hem werd toegerekend.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geschil was getreden door artikel 34, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand in haar overwegingen te betrekken. De Raad concludeerde dat [appellant] niet kon worden aangemerkt als iemand aan wie geen eigen bijdrage kon worden opgelegd, en dat de Raad voor Rechtsbijstand het verzoek om de eigen bijdrage op nihil te stellen terecht had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201204156/1/A2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Addis Abeba (Ethiopië),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2012 in zaak nr. 11/4928 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft de raad een verzoek van [appellant] om een voor de verlening van rechtsbijstand verschuldigde eigen bijdrage op nihil te stellen, afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2011 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Smits, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per jaar € 24.600,00 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn, dan wel, indien zij met één of meer anderen een gemeenschappelijke huishouding voeren, ten hoogste € 34.700,00.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, worden bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, behoudens het geval van onderling tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van: de echtgenoot of geregistreerde partner van de rechtzoekende, tenzij deze op het moment van de aanvraag duurzaam van hem gescheiden leeft.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: het Bebr) legt de raad geen eigen bijdrage op in geval van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan:
a. personen die uitsluitend zijn aangewezen op verstrekkingen, weergegeven in zowel de Regeling opvang asielzoekers als de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005;
b. personen wier vrijheid rechtens is ontnomen en die geen inkomsten meer hebben uit een dienstbetrekking, beroep of bedrijf, sociale verzekering of sociale voorziening;
c. personen die een vordering in kort geding instellen tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, vijfde lid, derde volzin, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
d. minderjarigen ten behoeve van wie een bijzonder curator als bedoeld in artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is benoemd; en
e. echtgenoten als bedoeld in artikel 817, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Ingevolge het tweede lid kan de raad beslissen om geen eigen bijdrage op te leggen in geval van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand, indien de rechtzoekende geen inkomen of vermogen heeft.
2.    De raad heeft aan [appellant], die in Ethiopië woont, een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand verleend voor het maken van bezwaar tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken om hem geen machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen voor nareis in het kader van gezinshereniging met zijn echtgenote. [appellant] heeft de raad verzocht om de voor de verlening van rechtsbijstand verschuldigde eigen bijdrage op nihil te stellen, omdat hij geen zelfstandig inkomen heeft.
3.    Bij het besluit van 19 juli 2011 heeft de raad dat verzoek afgewezen, omdat [appellant] geacht wordt een inkomen te hebben, nu het inkomen van zijn in Nederland verblijvende echtgenote in aanmerking moet worden genomen. Bij het besluit op bezwaar van 9 september 2011 heeft de raad daaraan toegevoegd dat [appellant] bovendien niet met stukken heeft aangetoond dat hij behoort tot een van de categorieën personen als bedoeld in artikel 6 van het Bebr.
4.    De rechtbank heeft overwogen dat de raad, gelet op artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de Wrb, terecht het inkomen van de echtgenote van [appellant] in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft het besluit van 9 september 2011 niettemin vernietigd, omdat de raad het bezwaar van [appellant] ten onrechte ongegrond heeft verklaard zonder hem in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellant] eerst in dat besluit ermee is geconfronteerd dat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij behoort tot een van de categorieën personen als bedoeld in artikel 6 van het Bebr. In plaats van het afzien van horen, had de raad hem op een hoorzitting met het ontbreken van die stukken moeten confronteren. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat [appellant] die stukken ook in beroep niet heeft overgelegd.
5.    [appellant] kan zich met de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet verenigen. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat de raad op grond van artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de Wrb het inkomen van zijn echtgenote in aanmerking mocht nemen. Hij voert daartoe allereerst aan dat de rechtbank, door die bepaling in haar oordeelsvorming te betrekken, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de omvang van het geschil is getreden, nu de raad in zijn besluitvorming niet naar die bepaling heeft verwezen. Verder voert hij in dat verband aan dat hij, ook ten tijde van zijn aanvraag om een toevoeging, duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft, zodat haar inkomen niet op grond van die bepaling in aanmerking mocht worden genomen.
5.1.    De raad heeft zowel aan het besluit van 19 juli 2011 als aan dat van 9 september 2011 ten grondslag gelegd dat ter bepaling van het inkomen van [appellant] het inkomen van zijn echtgenote in aanmerking moet worden genomen. Hoewel de raad daarbij niet nadrukkelijk naar artikel 34, derde lid, aanhef en onder a, van de Wrb heeft verwezen, is hij aldus bij zijn besluitvorming daarvan uitgegaan. De rechtbank is dan ook niet in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten de omvang van het geschil getreden, door die bepaling in haar oordeelsvorming te betrekken.
5.2.    Van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Wrb kan worden gesproken, indien ten aanzien van de gehuwden de toestand is ingetreden, dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld.
5.3.    De echtelijke samenleving tussen [appellant] en zijn echtgenote is verbroken, omdat [appellant] in Ethiopië woont en zijn echtgenote naar Nederland is gevlucht, alwaar zij een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen. Een als bestendig bedoelde toestand waarin [appellant] en zijn echtgenote afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd, doet zich evenwel niet voor, nu [appellant] de minister van Buitenlandse Zaken heeft verzocht hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen voor nareis in het kader van gezinshereniging met zijn echtgenote en hij, zoals blijkt uit zijn aanvraag om nihilstelling van de eigen bijdrage, door zijn echtgenote wordt onderhouden. Het contact tussen [appellant] en zijn echtgenote is niet verloren gegaan en zij streven na om op korte termijn weer met elkaar herenigd te worden. Onder deze omstandigheden kan van duurzaam gescheiden leven niet worden gesproken.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad, bij de beantwoording van de vraag of [appellant] inkomen heeft, terecht het inkomen van zijn echtgenote in aanmerking heeft genomen.
5.4.    Uit artikel 35, eerste lid, van de Wrb vloeit voort dat [appellant] in verband met de aan hem verleende toevoeging een eigen bijdrage is verschuldigd, tenzij in artikel 6 van het Bebr anders is bepaald.
Nu de echtgenote van [appellant] inkomen heeft dat aan hem wordt toegerekend, kan de raad geen toepassing geven aan de in artikel 6, tweede lid, van het Bebr neergelegde bevoegdheid om van het opleggen van een eigen bijdrage af te zien, in het geval de rechtzoekende geen inkomen of vermogen heeft (de zogenoemde "have nots" regeling). Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad hem in de gelegenheid had moeten stellen met stukken te onderbouwen dat hij geen inkomen heeft, behoeft dat betoog dan ook geen bespreking. Verder kan [appellant] niet worden aangemerkt als een persoon aan wie ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Bebr geen eigen bijdrage kan worden opgelegd. [appellant] is derhalve een eigen bijdrage verschuldigd. De raad heeft zijn verzoek om de eigen bijdrage op nihil te stellen dan ook terecht afgewezen. Gelet hierop heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand gelaten.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarbij in stand zijn gelaten, dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
18-686.