201206502/1/T1/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bennekom, gemeente Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2012 in zaken nrs. 11/3725 en 11/3726 in het geding tussen:
1. [partij sub 1],
2. [partij sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het college aan [appellant] ontheffing van het bestemmingsplan en een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast op het perceel [locatie] te Bennekom (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door
[partij sub 1] en [partij sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2011 vernietigd, de bouwvergunning alsnog geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij sub 1] en [partij sub 2] hebben tezamen een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Jong, [partij sub 1] en [partij sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R. Doorakkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een uitschuifbare stalen vakwerk-antennemast (hierna: de mast) met een maximale hoogte van 18 m op het achtererf van het perceel, dat gelegen is in het achtertuinengebied tussen de woningen aan de Hof van Putten en de Van Broeckhuysenstraat te Bennekom. [appellant], die beschikt over een zendlicentie, wil de mast gebruiken voor de uitoefening van zijn hobby experimenteel radio-onderzoek. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bennekom-West", nu de hoogte van bouwwerken maximaal 2 m mag bedragen. Om aan het bouwplan te kunnen meewerken heeft het college, met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening, ontheffing van het bestemmingsplan verleend. Het college heeft de bouwvergunning in afwijking van het negatieve advies van de welstandscommissie verleend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat reeds uit het negatieve welstandsadvies volgt dat de mast onevenredig bezwarend voor omwonenden is en de rechtbank mitsdien ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien door de bouwvergunning alsnog te weigeren.
3.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van de rechten van anderen.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 12 september 2012 in zaak nr.
201111034/1/A1en 14 juli 2010 in zaak nr.
200906181/1/H1), kan, indien aan een bouwwerk uit een oogpunt van welstand zeer zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een bepaling die deze bezwaren beoogt te keren nodig worden geacht ter bescherming van de openbare orde. Redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM rechtvaardigt met het oog op het voorkomen van wanordelijkheden en om de rechten van anderen te beschermen.
De welstandscommissie heeft een negatief advies uitgebracht. Zij heeft overwogen dat een stalen vakwerkmast met een hoogte van maximaal 18 m binnen een woonwijk, door de hoogte en het materiaalgebruik een oneigenlijk element binnen het woongebied is en een verarming voor de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande wijk.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college bij zijn besluitvorming ten onrechte niet heeft onderkend dat een negatief welstandsadvies een gerechtvaardigde beperking van het door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde recht kan opleveren, de beroepen om die reden terecht gegrond verklaard en het besluit terecht vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Bij gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb gegeven bevoegdheid de bouwvergunning zelf voorziend te weigeren en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, heeft de rechtbank echter nagelaten te motiveren of uit het onderhavige welstandsadvies in redelijkheid kan worden afgeleid dat het welstandsbezwaar in dit geval zodanig zwaarwegend is, dat het bouwplan onevenredig bezwarend voor omwonenden moet worden geacht. Hierbij is tevens van belang of bij weigering van de bouwvergunning [appellant] het zendamateurschap onmogelijk wordt gemaakt dan wel dat hij andere communicatiemiddelen kan aanwenden om informatie te ontvangen en te verzenden teneinde zijn in het eerste lid van artikel 10 van het EVRM vervatte recht te kunnen uitoefenen. Een dergelijk oordeel, voorzien van een deugdelijke motivering, had voorbehouden moeten blijven aan het college. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, alsnog toereikend te motiveren, of bouwvergunning voor het bouwplan moet worden verleend en zo nodig het besluit van 18 augustus 2011 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Ede op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
- te motiveren of al dan niet een bouwvergunning voor het bouwplan moet worden verleend en zo nodig het besluit van 18 augustus 2011 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013