ECLI:NL:RVS:2013:BZ0772

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203741/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing aanbiedplaats minicontainers in Alkmaar

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellant tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, waarbij aanbiedplaatsen voor minicontainers voor de inzameling van huishoudelijk afval zijn aangewezen. Het college heeft op 3 augustus 2011 de locatie 'Astrastraat 03' aangewezen en op 21 maart 2012 de locaties 'Pallasstraat 01' en 'Pallasstraat 02'. De appellant heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, omdat hij zich benadeeld voelt door de aanwijzing van de aanbiedplaats 'Pallasstraat 02', die zich direct voor zijn woning bevindt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het beroepschrift van de appellant te laat was ingediend, waardoor het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2011 niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep tegen het besluit van 21 maart 2012 werd ongegrond verklaard. De Afdeling overweegt dat het college bij de aanwijzing van de aanbiedplaatsen de beleidscriteria correct heeft afgewogen en dat de appellant niet in zijn belangen is geschaad. De Afdeling concludeert dat de aanwijzing van de aanbiedplaats 'Pallasstraat 02' in redelijkheid kon plaatsvinden, ondanks de bezwaren van de appellant.

Uitspraak

201203741/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oudorp, gemeente Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaats ‘Astrastraat 03’ aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaatsen 'Pallasstraat 01' en 'Pallasstraat 02' aangewezen als aanbiedplaatsen voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 30 november 2012 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met de zaken met nrs. 201204506/1/A4, 201203929/1/A4, 201202555/1/A4, 201202814/1/A4, 201202687/1/A4, 201202683/1/A4, 201204379/1/A4, 201113273/1/A4,
waar in deze zaak [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, mr. E. van Meerkerk, J. Duivenvoorden en D. Starreveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Astrastraat
1.    Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.1.    Het besluit van 3 augustus 2011, waarbij de aanbiedplaats voor minicontainers ‘Astrastraat 03’ is aangewezen, is op diezelfde dag bekendgemaakt door toezending van het besluit aan de bewoners van de percelen waarop het besluit betrekking heeft. De beroepstermijn ving aan op 4 augustus 2011 en liep tot en met 14 september 2011. Het beroepschrift van [appellant] is op 11 april 2012 bij de Afdeling ingekomen, zodat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn van zes weken is ingediend.
Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. Het beroep is gelet hierop in zoverre niet-ontvankelijk.
Pallasstraat
2.    Het besluit van 21 maart 2012, waarbij onder meer aanbiedplaatsen in de Pallasstraat zijn aangewezen, is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
2.1.    Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2.    [appellant] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Voor zover zijn beroepsgronden betrekking hebben op de aanbiedplaatsen in de Pallasstraat, kan [appellant] redelijkerwijs niet worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, nu het besluit van 21 maart 2012 op dit onderdeel is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit en de plaats voor zijn woning als aanbiedplaats is aangewezen. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.
3.    [appellant] betoogt dat hij is benadeeld omdat het college bij het besluit van 21 maart 2012 aanbiedplaats 'Pallasstraat 02' heeft aangewezen zonder hierover vooraf met hem overleg te voeren.
3.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat hij stelt dat het college hem voorafgaand aan het nemen van het besluit van 21 maart 2012 ten onrechte niet heeft gehoord over de ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigde locatie van de aanbiedplaats 'Pallasstraat 02'. Deze beroepsgrond kan niet slagen, nu een wettelijke verplichting voor het college om belanghebbenden te horen indien een besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit is gewijzigd, ontbreekt.
4.     Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
Bij de toetsing is voorts als uitgangspunt gehanteerd dat uitritten niet mogen worden geblokkeerd en dat het opheffen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk moet worden vermeden.
5.    De woning van [appellant] ligt op het perceel [locatie 1]. De aangewezen aanbiedplaats voor minicontainers 'Pallasstraat 02' ligt op een parkeerplaats direct aan de stoep en bevindt zich ter hoogte van de woning van [appellant] en de naastgelegen woning op het perceel [locatie 2]. Deze aanbiedplaats voor minicontainers zal worden gebruikt door omwonenden van acht percelen.
6.    [appellant] betoogt dat het college de bij het besluit van 21 maart 2012 aangewezen aanbiedplaats 'Pallasstraat 02' in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen. [appellant] stelt dat als gevolg van de bezuinigingen minder personeel op het inzamelvoertuig aanwezig zal zijn. Dit betekent volgens hem dat omgevallen minicontainers na het legen niet meer rechtop zullen worden gezet, waardoor als de deksels open staan geurhinder zal ontstaan. Hij wijst er verder op dat de aanbiedplaats pal voor zijn woning onder zijn slaapkamerraam ligt en betoogt dat hij geluidhinder zal ondervinden als gevolg van het brengen en halen van de minicontainers, hetgeen volgens hem ook laat in de avond zal gebeuren. Hij acht het niet juist dat hij ten gevolge van het besluit van 21 maart 2012 iedere week een auto zal moeten verplaatsen op het moment dat de minicontainers worden aangeboden. [appellant] vreest verder dat de minicontainers te lang op de aanbiedplaats blijven staan, waardoor ook hinder zal worden ondervonden. Daarnaast zijn de op de weg aangebrachte markeringen lelijk en wordt de wijk hierdoor ontsierd, aldus [appellant]. Hij stelt voorts dat bijna alle omwonenden met de in het ontwerpbesluit gekozen aanbiedplaats konden instemmen, zodat deze plaats ten onrechte naar aanleiding van één zienswijze is gewijzigd.
6.1.    Vaststaat dat de ingang van het perceel waarop de woning van [appellant] ligt, door de bij het besluit van 21 maart 2012 aangewezen aanbiedplaats 'Pallasstraat 02' niet wordt belemmerd.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in de Pallasstraat niet mogelijk is een aanbiedplaats aan te wijzen waarbij geen parkeervak in beslag wordt genomen, omdat langs de hele straat parkeervakken liggen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het wekelijks verplaatsen van een auto door [appellant] zodanig bezwarend is dat dit met zich brengt dat de aanbiedplaats door het college in redelijkheid niet kon worden aangewezen.
6.2.    Verder heeft het college de door [appellant] gestelde aantasting van het straatbeeld als gevolg van de op straat aangebrachte markering van de aanbiedplaats niet zodanig hoeven achten dat het de aanbiedplaats om die reden in redelijkheid niet kon aanwijzen.
6.3.    Voorts is het door het college ingenomen standpunt dat de overlast zich slechts eenmaal per week een beperkte tijd voordoet gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Uitvoeringsbesluit, niet onjuist. In dit artikel is bepaald dat minicontainers tussen 22.00 uur van de dag voorafgaand aan de inzameldag en 07.45 uur op de aangewezen inzameldag aangeboden moeten worden en uiterlijk om 20.00 uur van de inzameldag op het eigen perceel moeten worden teruggeplaatst. Weliswaar zal [appellant] van het brengen en halen van minicontainers enige geluidhinder kunnen ondervinden, maar deze geluidhinder is niet zodanig te achten dat het college 'Pallasstraat 02' in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
6.4.    Wat betreft de vrees van [appellant] voor geurhinder die veroorzaakt wordt door omgevallen minicontainers waarvan de deksels openstaan, overweegt de Afdeling dat in artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, onder meer is bepaald dat de minicontainers goed gesloten dienen te zijn, waardoor geurhinder beperkt zal blijven.
6.5.    Voor zover [appellant] betoogt dat omwonenden zich niet aan de hiervoor genoemde bepalingen houden, wordt overwogen dat overtreding van deze artikelen een aspect van handhaving van de naleving van het Uitvoeringsbesluit betreft, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen.
6.6.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in hetgeen is aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het aanwijzen van de aanbiedplaats 'Pallasstraat 02'. De omstandigheid dat, naar [appellant] stelt, slechts één bewoner van de Pallasstraat naar aanleiding van de bij het ontwerpbesluit aangewezen aanbiedplaats een zienswijze heeft ingediend, maakt niet dat het college deze zienswijze niet in behandeling behoefde te nemen.
De beroepsgrond faalt.
7.    [appellant] betoogt dat in de Pallasstraat alternatieve aanbiedplaatsen voorhanden zijn, zodat het college de bij het besluit van 21 maart 2012 aangewezen aanbiedplaatsen om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Hij wijst erop dat de aanbiedplaats ter hoogte van de woning Pallasstraat 43 al zeventien jaar in gebruik is en betoogt dat met hem ook andere omwonenden vinden dat deze aanbiedplaats in gebruik moet blijven. De andere aanbiedplaats kan dan ter hoogte van de woningen Pallasstraat 53 en 55 worden aangewezen, aldus [appellant]. [appellant] heeft voorts ter zitting nog een alternatief aangedragen, waarbij de nu voor zijn woning gelegen aanbiedplaats ‘Pallasstraat 02’ ter hoogte van de woning Pallasstraat 49 wordt aangewezen.
7.1.    Het college heeft bij het aanwijzen van de aanbiedplaatsen in het besluit van 21 maart 2012 rekening gehouden met de bij een ander besluit aangewezen aanbiedplaatsen in de Pallasstraat. Het college stelt zich op het standpunt dat het bij het aanwijzen van de aanbiedplaatsen de beleidscriteria tegen elkaar heeft afgewogen en dat het naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen het meeste gewicht heeft toegekend aan de loopafstand. Het stelt dat het in totaal in de Pallasstraat vijf aanbiedplaatsen in onderlinge samenhang heeft aangewezen, waarbij voor elk perceel de loopafstand minimaal is en de meest dichtbijgelegen aanbiedplaats is gekozen. De bij het besluit van 21 maart 2012 aangewezen aanbiedplaatsen 'Pallasstraat 01' en 'Pallasstraat 02' voldoen volgens het college beter aan de beleidscriteria dan de door [appellant] voorgestelde alternatieve plaatsen.
7.2.    Gesteld noch gebleken is dat het college in dit geval de loopafstand niet als doorslaggevend criterium heeft kunnen hanteren, noch dat het de vijf in de Pallasstraat gelegen aanbiedplaatsen niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Gelet op bovenstaande motivering van het college, heeft het zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve aanbiedplaatsen minder geschikt zijn dan de bij het besluit van 21 maart 2012 aangewezen aanbiedplaatsen 'Pallasstraat 01' en 'Pallasstraat 02'. Het college heeft in het betoog van [appellant] over alternatieve aanbiedplaatsen geen aanleiding hoeven zien om van aanwijzing van de aanbiedplaatsen 'Pallasstraat 01' en 'Pallasstraat 02' af te zien.
De beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen
8.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover dit zich richt tegen het besluit van 3 augustus 2011, kenmerk 201108-14-007, niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep, voor zover dit zich richt tegen het besluit van 21 maart 2012, kenmerk 201205-14-008, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-684.