201203000/1/R2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
2. [appellant sub 2], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Van den Hamlaan 8" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door R. Maseda, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting groepsaccommodatie 'De Poelakker', vertegenwoordigd door W. van Veldhuizen, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Bij tussenuitspraak van 7 november 2012, nr.
201203000/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 3 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 9 februari 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 14 november 2012, heeft de raad aan de Afdeling medegedeeld dat hij aan de bij de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan.
Bij brief van 15 november 2012 zijn [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. Ten aanzien van de zorgvuldige omgang met het binnen het plangebied bestaande groen heeft de Afdeling bij de tussenuitspraak overwogen dat vaststaat dat artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels afwijkt van het ontwerpplan en van het in dit opzicht ongewijzigde vaststellingsbesluit, voor zover daarin niet is opgenomen dat het ter plaatse van de bestemming "Groen" verboden is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de groene erfafscheiding aan de rand van het plangebied te verwijderen. Nu voor de inhoud van het plan uitgegaan dient te worden van het vaststellingsbesluit, is in zoverre naar het oordeel van de Afdeling sprake van een rechtsonzeker plan, zodat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met de rechtszekerheid.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de raad opgedragen om binnen 3 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen ten aanzien van de zorgvuldige omgang met het binnen het plangebied bestaande groen is overwogen artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 9 februari 2012 en de verbeterde planregels alsnog bekend te maken.
3. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak in artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, onder b, van de planregels in overeenstemming met het vaststellingsbesluit van 9 februari 2012 opgenomen dat het ter plaatse van de bestemming "Groen" verboden is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de groene erfafscheiding aan de rand van het plangebied te verwijderen. De raad heeft de verbeterde planregels opnieuw bekend gemaakt. De Afdeling stelt vast dat de raad hiermee de rechtsonzekere situatie met betrekking tot de zorgvuldige omgang met het binnen het plangebied bestaande groen heeft weggenomen.
4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.4 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid voor zover artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels afwijkt van het vaststellingsbesluit. De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
5. De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn, gelet op de overwegingen 3.1, 4.2, 5.2, 6.4, 6.5 en 7.3 van de tussenuitspraak, voor het overige ongegrond.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ede van 9 februari 2012, voor zover artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels afwijkt van het vaststellingsbesluit;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Ede aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013