201202683/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Alkmaar,
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaatsen 'Rigolettostraat 02' en 'Rigolettostraat 03' aangewezen als aanbiedplaatsen voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 30 november 2012 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met de zaken met nrs. 201204506/1/A4, 201203929/1/A4, 201202555/1/A4, 201202814/1/A4, 201202687/1/A4, 201203741/1/A4, 201204379/1/A4, 201113273/1/A4,
waar in deze zaak het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, mr. E. van Meerkerk, J. Duivenvoorden en D. Starreveld, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. [appellant] betoogt dat het college in het bestreden besluit ten onrechte geen reactie heeft gegeven op de door hem naar voren gebrachte zienswijze.
2.1. In het bestreden besluit heeft het college een beknopte reactie gegeven op de door [appellant] over het ontwerp naar voren gebrachte zienswijze. Voorts wordt hierin verwezen naar het 'Verslag behandeling zienswijzen', waarin het college uitgebreider op de zienswijzen heeft gereageerd. Hierin wordt eveneens gereageerd op de door [appellant] over het ontwerp naar voren gebrachte zienswijze.
Het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte geen reactie heeft gegeven op de door hem over het ontwerp naar voren gebrachte zienswijze kan gelet op het voorgaande niet slagen.
3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
Bij de toetsing is voorts als uitgangspunt gehanteerd dat uitritten niet mogen worden geblokkeerd en dat het opheffen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk moet worden vermeden.
4. De woning van [appellant] ligt op het perceel [locatie 1]. De woning van [appellant] ligt tussen de aanbiedplaatsen voor minicontainers ‘Rigolettostraat 02’ en ‘Rigolettostraat 03’ in. ‘Rigolettostraat 02’ wordt gebruikt door omwonenden van tien percelen en ‘Rigolettostraat 03’ wordt gebruikt door omwonenden van zeven percelen.
5. [appellant] betoogt dat het college de aanbiedplaatsen 'Rigolettostraat 02' en 'Rigolettostraat 03' in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen. Hij stelt overlast te ondervinden van minicontainers die te lang op de aanbiedplaats blijven staan en betoogt dat de gemeente op eigen initiatief moet handhaven. Hij betoogt verder hinder te ondervinden van het legen van de minicontainers. [appellant] wijst er daarnaast op dat de markering van de aanbiedplaats in de avond in het donker minder zichtbaar is, wat ertoe leidt dat op de aanbiedplaats auto’s worden geparkeerd. Het gevolg hiervan is volgens hem dat de minicontainers buiten de gemarkeerde aanbiedplaatsen worden geplaatst, wat met zich brengt dat zijn uitrit wordt geblokkeerd. Hij verzoekt in dit verband om een hek langs zijn uitrit te plaatsen.
5.1. Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de door [appellant] gestelde hinder als gevolg van het legen van minicontainers slechts eenmaal in de week voorkomt en dat het gebruik van diens oprit door de aanbiedplaats niet wordt geblokkeerd. Het heeft verder ter onderbouwing van zijn standpunt dat de minicontainers slechts een beperkte periode op de aanbiedplaats mogen staan, op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Uitvoeringsbesluit gewezen. Hierin is bepaald dat de minicontainers tussen 22.00 uur van de dag voorafgaand aan de inzameldag en 07.45 uur op de aangewezen inzameldag moeten worden aangeboden en uiterlijk om 20.00 uur van de inzameldag op het eigen perceel moeten worden teruggeplaatst. De door [appellant] gestelde hinder heeft het college, gelet op de duur hiervan, niet zodanig hoeven achten dat het de aanbiedplaatsen 'Rigolettostraat 02' en 'Rigolettostraat 03' in redelijkheid niet kon aanwijzen. De minicontainers dienen ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit aangeboden te worden op de aangewezen aanbiedplaatsen als aangeduid op de overzichtskaarten. Voor zover [appellant] betoogt dat omwonenden zich niet aan de hiervoor genoemde bepalingen houden, wordt overwogen dat dit een aspect van handhaving van de naleving van het Uitvoeringsbesluit betreft en in deze procedure niet aan de orde kan komen.
De stelling dat auto’s op de aanbiedplaats worden geparkeerd, wat tot gevolg heeft dat minicontainers buiten de aanbiedplaats worden geplaatst, ziet eveneens op de handhaving van de naleving van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit en kan in deze procedure evenmin aan de orde komen.
Het verzoek om het plaatsen van een hek langs zijn uitrit valt buiten de omvang van dit geding.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. Nu het college hierop in het 'Verslag behandeling zienswijzen' zijn reactie heeft gegeven en [appellant] in het beroepschrift noch in het aanvullend stuk redenen heeft aangevoerd waarom deze reactie onjuist is, kan dit betoog niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013