ECLI:NL:RVS:2013:BZ0769

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202555/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing aanbiedplaatsen voor minicontainers en de gevolgen voor toegankelijkheid

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 februari 2013 uitspraak gedaan over de aanwijzing van aanbiedplaatsen voor minicontainers door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het college had op 1 februari 2012 besloten om de plaatsen 'Urkstraat 02' en 'Duivelandstraat 03' aan te wijzen als aanbiedplaatsen voor de inzameling van huishoudelijk afval. De appellante, wonend te Alkmaar, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de aanwijzing van de aanbiedplaats 'Urkstraat 02' niet in redelijkheid kon worden gemaakt. Zij stelde dat haar zoon, die afhankelijk is van een scootmobiel, niet in staat was om de minicontainers te passeren op de smalle stoep, wat zou leiden tot onveilige situaties.

De Raad van State heeft de argumenten van de appellante in overweging genomen en vastgesteld dat het college niet voldoende had aangetoond dat de belangen van de appellante zorgvuldig waren afgewogen. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de problemen van de appellante niet konden worden opgelost door de aanbiedplaats te verplaatsen. Daarnaast werd vastgesteld dat het college ten onrechte had bepaald dat de appellante haar minicontainer op de verder gelegen aanbiedplaats 'Duivelandstraat 03' moest plaatsen, terwijl andere omwonenden hun minicontainers voor hun woningen op de dichtstbijzijnde aanbiedplaats 'Urkstraat 02' konden plaatsen.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellante gegrond en vernietigde het besluit van het college voor zover het de aanwijzing van de aanbiedplaatsen betrof. Tevens werd het college gelast om het griffierecht van de appellante te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het nemen van besluiten die invloed hebben op de toegankelijkheid van openbare ruimtes voor mensen met een beperking.

Uitspraak

201202555/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaatsen 'Urkstraat 02' en 'Duivelandstraat 03' aangewezen als aanbiedplaatsen voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 30 november 2012 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met de zaken met nrs. 201204506/1/A4, 201203929/1/A4, 201202683/1/A4, 201202814/1/A4, 201202687/1/A4, 201203741/1/A4, 201204379/1/A4, 201113273/1/A4,
waar in deze zaak [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, mr. E. van Meerkerk, J. Duivenvoorden en D. Starreveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
Bij de toetsing is voorts als uitgangspunt gehanteerd dat uitritten niet mogen worden geblokkeerd en dat het opheffen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk moet worden vermeden.
2.    De woning van [appellante] is gelegen op het perceel [locatie 1]. De aanbiedplaats voor minicontainers 'Urkstraat 02' is geplaatst voor de woningen [4 locaties]. Deze aanbiedplaats voor minicontainers zal worden gebruikt door omwonenden van zeven percelen.
3.    [appellante] betoogt dat het college bij het bestreden besluit aanbiedplaats 'Urkstraat 02' niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Zij stelt dat haar thuiswonende zoon, die afhankelijk is van een scootmobiel, nergens naartoe kan gaan als de minicontainers op de aanbiedplaats zijn geplaatst. De stoep is te smal om de minicontainers met een scootmobiel te passeren. Nu voor hun woning geen afrit aanwezig is, kan haar zoon de stoep niet op- en afrijden.
3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het bij het aanwijzen van de aanbiedplaats 'Urkstraat 02' de beleidscriteria in acht heeft genomen. Het wijst erop dat het naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen naar geschikte alternatieven heeft gezocht, maar tot de conclusie is gekomen dat deze alternatieven minder goed aan de gehanteerde beleidscriteria voldoen dan de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats. Het stelt verder dat het [appellante] heeft aangeboden om voor haar woning een afrit aan te leggen, zodat haar zoon met zijn scootmobiel van de rijweg gebruik kan maken.
3.2.    Niet in geschil is dat de voor de woning van [appellante] gelegen stoep smal is. Hierdoor kan haar zoon, als hij met zijn scootmobiel op de stoep rijdt, de op de aanbiedplaats geplaatste minicontainers niet passeren. Ter zitting heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat het door het college gedane aanbod om ter hoogte van haar woning een afrit te maken geen oplossing biedt, omdat haar zoon met zijn scootmobiel geen gebruik van de rijweg durft te maken. Daarbij speelt mee dat volgens haar een onveilige situatie ontstaat indien op de rijweg een auto haar zoon nadert en hij op dat moment de stoep niet kan oprijden.
3.3.    Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stellingen van [appellante] onjuist zijn. Evenmin heeft het college aannemelijk gemaakt dat dit probleem door enige verplaatsing van de aanbiedplaats niet valt op te lossen. Het college heeft aldus de belangen van [appellante] niet zorgvuldig afgewogen en de keuze voor de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats ‘Urkstraat 02’ niet toereikend gemotiveerd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De beroepsgrond slaagt.
4.    [appellante] betoogt verder dat bij het bestreden besluit ten onrechte is bepaald dat zij haar minicontainer een straat verderop bij aanbiedplaats 'Duivelandstraat 03' dient aan te bieden, terwijl andere omwonenden de minicontainer voor haar woning op aanbiedplaats ‘Urkstraat 02’ moeten plaatsen.
4.1.    Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat als uitgangspunt geldt dat voor een perceel de dichtstbijzijnde aanbiedplaats wordt aangewezen. Het college heeft erkend dat de stelling van [appellante] dat een deel van de minicontainers kan worden aangeboden op een andere aanbiedplaats, verkeerd is geïnterpreteerd en dat bij het bestreden besluit ten onrechte is bepaald dat [appellante] haar minicontainer op aanbiedplaats ‘Duivelandstraat 03’ moet plaatsen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De beroepsgrond slaagt.
5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 februari 2012 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij aanbiedplaats 'Urkstraat 02' is aangewezen en voor zover daarbij aanbiedplaats ‘Duivelandstraat 03’ is aangewezen voor het perceel [locatie 1].
6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar van 1 februari 2012, kenmerk
201201-06-013, voor zover daarbij aanbiedplaats 'Urkstraat 02' is aangewezen en voor zover daarbij aanbiedplaats ‘Duivelandstraat 03’ is aangewezen voor het perceel [locatie 1];
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-684.