ECLI:NL:RVS:2013:BZ0768

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113273/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van aanbiedplaats voor minicontainers in Alkmaar

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van de plaats 'Willem Pijperstraat 03' als aanbiedplaats voor minicontainers voor de inzameling van huishoudelijk afval door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het besluit tot aanwijzing werd genomen op 7 december 2011. De appellant, wonend te Alkmaar, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het college ten onrechte geen reactie heeft gegeven op zijn zienswijze en dat de aanwijzing van de aanbiedplaats niet in redelijkheid kan worden gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om binnen zes weken op zienswijzen te reageren. Het college heeft in het bestreden besluit een beknopte reactie gegeven en verwezen naar een verslag waarin uitgebreider op de zienswijzen is ingegaan.

De Raad van State heeft verder overwogen dat de aanwijzing van de aanbiedplaats is voorbereid met toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en dat het college bij de aanwijzing rekening heeft gehouden met verschillende factoren zoals de inrichting van de openbare ruimte, verkeersveiligheid en de logistiek van het inzamelen. De appellant heeft betoogd dat de aanwijzing van de aanbiedplaats leidt tot overlast en dat er alternatieven zijn, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om van de aanwijzing af te zien. De beroepsgrond van de appellant is dan ook ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 februari 2013. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201113273/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaats 'Willem Pijperstraat 03' aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 30 november 2012 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met de zaken met nrs. 201204506/1/A4, 201203929/1/A4, 201202555/1/A4, 201202814/1/A4, 201202687/1/A4, 201203741/1/A4, 201204379/1/A4, 201202683/1/A4, waar in deze zaak het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, mr. E. van Meerkerk, J. Duivenvoorden en D. Starreveld, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet binnen zes weken op de door hem naar voren gebrachte zienswijze heeft gereageerd. Hij stelt verder dat het college in het bestreden besluit ten onrechte geen reactie heeft gegeven op de door hem naar voren gebrachte zienswijze.
2.1.    In de uniforme openbare voorbereidingsprocedure bestaat voor het bestuursorgaan geen wettelijke verplichting om binnen zes weken na het verstrijken van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen een besluit te nemen. Evenmin bestaat een verplichting voor het bestuursorgaan om op andere wijze binnen zes weken inhoudelijk op naar voren gebrachte zienswijzen te reageren.
Het college geeft in het bestreden besluit een beknopte reactie op de door [appellant] over het ontwerp naar voren gebrachte zienswijze. Tevens wordt verwezen naar het 'Verslag behandeling zienswijzen', waarin het college uitgebreider op de zienswijzen heeft gereageerd. Hierin wordt eveneens gereageerd op de door [appellant] over het ontwerp naar voren gebrachte zienswijze. Het betoog van [appellant] mist in zoverre feitelijke grondslag.
3.    Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
Bij de toetsing is voorts als uitgangspunt gehanteerd dat uitritten niet mogen worden geblokkeerd en dat het opheffen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk moet worden vermeden.
4.    De woning van [appellant] is gelegen op het perceel [locatie1]. De bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats 'Willem Pijperstraat 03' bestaat uit twee delen: een aanbiedplaats op de stoep voor de woningen [locatie1 en 2] en een aanbiedplaats op de stoep ter hoogte van de woning aan Sweelincklaan 19. Het deel voor de woningen [locatie1 en 2] zal worden gebruikt door omwonenden van tien percelen en het andere deel, ter hoogte van Sweelincklaan 19, zal worden gebruikt door omwonenden van twintig percelen.
5.    [appellant] betoogt dat het college de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats 'Willem Pijperstraat 03' niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, voor zover het het deel voor de woningen [locatie1 en 2] betreft. Hij stelt dat de direct aan de stoep gelegen parkeerplaats op en rond de ophaaldag daardoor niet gebruikt kan worden omdat deze ruimte voor het inzamelvoertuig beschikbaar moet blijven. [appellant] betoogt daarnaast dat het brengen en halen van minicontainers door omwonenden voor overlast zal zorgen. Volgens hem bestaat bovendien de mogelijkheid dat minicontainers een dag te lang op de aanbiedplaats blijven staan. Voorts stelt hij dat de minicontainers zijn inrit kunnen blokkeren indien zij niet op de juiste wijze worden aangeboden of wanneer ze omwaaien. Hij wijst er verder op dat de markering voor de woningen [locatie1 en 2] voor blijvende overlast zal zorgen.
5.1.    Uit de stukken volgt dat aan de zijde van de woning van [appellant] in de hele Willem Pijperstraat auto’s direct nabij de stoep worden geparkeerd. Gelet hierop kan niet worden voorkomen dat het inzamelvoertuig op de ophaaldag parkeerruimte moet gebruiken om de minicontainers te legen. Het college heeft zich in zoverre met juistheid op het standpunt gesteld dat een aanbiedplaats in deze straat, ongeacht de locatie hiervan, ten koste van een parkeerplaats zal gaan. Nu de inzameling van het huishoudelijk restafval zich beperkt tot eenmaal in de week, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om vanwege het verlies van een parkeerplaats van het aanwijzen van de aanbiedplaats ‘Willem Pijperstraat 03’ af te zien.
5.2.    Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de overlast beperkt is, heeft het college gewezen op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Uitvoeringsbesluit, waarin is bepaald dat minicontainers slechts tussen 22.00 uur van de dag voorafgaand aan de inzameldag en 20.00 uur van de inzameldag op de aanbiedplaats aanwezig mogen zijn. De slechts één keer per week veroorzaakte geluidhinder van het brengen en halen van de minicontainers door omwonenden heeft het college, mede gelet op de beperkte duur daarvan, terecht niet zodanig hoeven achten dat het de locatie 'Willem Pijperstraat 03' in zoverre in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen.
5.3.    Minicontainers moeten ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit, aangeboden worden op de aangewezen aanbiedplaatsen als op de overzichtskaarten aangeduid. Het college stelt met juistheid dat met de op straat aangebrachte markeringen voor iedereen duidelijk is waar de minicontainers geplaatst moeten worden. De door [appellant] gestelde overlast als gevolg van de markeringen is niet zodanig dat de aanbiedplaats in redelijkheid niet kon worden aangewezen. Daarnaast heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij stevige wind omwaaien van lege minicontainers zich op alle aanbiedplaatsen kan voordoen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college de aanbiedplaats in zoverre niet geschikt heeft kunnen achten.
5.4.    Voor zover [appellant] betoogt dat omwonenden zich niet aan de hiervoor genoemde bepalingen van het Uitvoeringsbesluit houden, moet worden overwogen dat dit een aspect van handhaving van de naleving van het Uitvoeringsbesluit betreft en in deze procedure niet aan de orde kan komen.
5.5.    In hetgeen is aangevoerd, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het aanwijzen van de aanbiedplaats 'Willem Pijperstraat 03'.
De beroepsgrond faalt.
6.    [appellant] betoogt dat het college de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats 'Willem Pijperstraat 03' in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat hiervoor een alternatief aanwezig is. [appellant] stelt dat een aaneengesloten aanbiedplaats de voorkeur heeft boven een aanbiedplaats die bestaat uit twee delen. Deze aaneengesloten aanbiedplaats zou volgens hem zowel vanaf de garage aan Willem Pijperstraat 14 als vanaf de woning aan Sweelincklaan 19 kunnen beginnen, en zich vervolgens in oostelijke richting kunnen voortzetten. [appellant] stelt dat het op dit moment reeds geldende parkeerverbod ter hoogte van de woning aan Sweelincklaan 19 een paar meter in oostelijke richting kan worden uitgebreid.
6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] voorgestelde alternatieven minder geschikt zijn dan de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats 'Willem Pijperstraat 03'. Het stelt dat het niet mogelijk is om met een inzamelvoertuig met gemechaniseerde zijbelading in een bocht van de straat minicontainers op te pakken en te legen, omdat tussen de rij minicontainers en het inzamelvoertuig in een bocht teveel ruimte ontstaat. Dit heeft tot gevolg dat aan de oostzijde van de rij minicontainers ter hoogte van de woning aan Sweelincklaan 19 niet meer minicontainers kunnen worden toegevoegd. Plaatsen van extra minicontainers aan de westzijde van deze rij minicontainers is volgens het college evenmin mogelijk, omdat hierdoor de uitrit van de garage bij de woning aan Sweelincklaan 19 wordt geblokkeerd.
6.2.    Gelet op bovenstaande motivering van het college, heeft het zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve aanbiedplaats minder geschikt is dan de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats ‘Willem Pijperstraat 03’. Het college heeft in het betoog van [appellant] over een alternatieve aanbiedplaats geen aanleiding hoeven zien om van aanwijzing van de aanbiedplaats ‘Willem Pijperstraat 03’ af te zien. De beroepsgrond faalt.
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-684.