ECLI:NL:RVS:2013:BZ0762

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204803/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor windturbine in Zijpe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zijpe tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 5 april 2012 de beroepen van de vereniging Vereniging Houd Zijpe Leefbaar en een andere wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college van 9 maart 2011, waarin ontheffing en bouwvergunning voor het plaatsen van een windturbine op een perceel te Sint Maartensbrug werd verleend, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag had moeten toetsen aan het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening", dat geen mogelijkheid biedt voor een binnenplanse ontheffing voor de bouw van de windturbine. Het college stelde dat het bestemmingsplan slechts een partiële herziening was, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat de rechtbank terecht het besluit van 9 maart 2011 had vernietigd. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard, en de beroepen van de vereniging en de wederpartij werden gegrond verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij en de vereniging.

Uitspraak

201204803/1/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zijpe,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 april 2012 in zaken nrs. 11/1013 en 11/1011 in het geding tussen:
[wederpartij],
de vereniging Vereniging Houd Zijpe Leefbaar
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een windturbine op het perceel [locatie] te Sint Maartensbrug, gemeente Zijpe (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 5 april 2012 heeft de rechtbank de door [wederpartij] en de vereniging daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college opnieuw aan [vergunninghoudster] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een windturbine op het perceel.
De vereniging heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Moraal en mr. drs. M. Mooij, beiden werkzaam bij de gemeente, [wederpartij] en de vereniging, bijgestaan onderscheidenlijk vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door H. van der Salm en E. Eiking.
Overwegingen
1.    De raad heeft bij besluit van 21 december 1989 het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" vastgesteld, dat door gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 20 november 1992 gedeeltelijk is goedgekeurd.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, van de planvoorschriften zijn op de gronden met de bestemming "Agrarisch bebouwingsvak (Aa)" windenergie-installaties met een maximale hoogte van 30 m en een maximale rotordiameter van 20 m toegestaan.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, in samenhang gelezen met artikel 6, vierde lid, onderdeel a, onder 2, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een windenergie-installatie tot een hoogte van 40 m en een rotordiameter van 25 m.
De raad heeft bij besluit van 25 maart 1997 het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" vastgesteld.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn op de gronden met de bestemming "Agrarisch bebouwingsvak (Aa)" windenergie-installaties met een maximale hoogte van 30 m en een maximale rotordiameter van 20 m toegestaan.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, in samenhang gelezen met artikel 6, vierde lid, onderdeel a, onder 2, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een windenergie-installatie tot een hoogte van 55 meter en een rotordiameter van 35 meter.
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 28 oktober 1997 hun goedkeuring onthouden aan onder meer artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, van de planvoorschriften wat de ontheffingsmogelijkheden voor windenergie-installaties betreft.
2.    Het bouwplan voorziet in de oprichting van een windturbine met een tiphoogte van 31 m en een rotordiameter van 22 m. Het college heeft voor het bouwplan met toepassing van artikel 6, tweede lid, onderdeel d, in samenhang gelezen met artikel 6, vierde lid, onderdeel a, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989", ontheffing verleend.
3.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar het koninklijk besluit van 7 februari 1983 in zaak nr. 600/82 en de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2002 in zaak nr. 200101536/1 (LJN: AP4819) overwogen dat, nu uit de benaming van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" niet is op te maken of dit een partiële herziening, dan wel een geheel nieuw bestemmingsplan betreft, dit uitsluitend aan de hand van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan of de voorschriften van het bestemmingsplan kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" noch uit de voorschriften van dit bestemmingsplan blijkt dat sprake is van een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" en het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" een zelfstandig bestemmingsplan betreft. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" is komen te vervallen voor zover de in het plan begrepen gronden worden bestreken door de herziening. Volgens de rechtbank komt aan de plantoelichting, waaruit volgens het college blijkt dat dit niet de bedoeling van de planwetgever is geweest, geen betekenis toe, nu de toelichting geen onderdeel is van het bestemmingsplan. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat ook uit het feit dat op de plankaart van de herziening bepaalde gebieden geel zijn ingekleurd, niet blijkt dat de herziening een partiële herziening betreft. Hiermee is volgens de rechtbank niet kenbaar gemaakt dat de herziening onderdeel is van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989".
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag dient te worden getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening" en dat dit bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt om een binnenplanse ontheffing voor de bouw van de windturbine te verlenen, zodat de grondslag aan het besluit van 9 maart 2011 is komen te ontvallen.
4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het de aanvraag had dienen te toetsen aan het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening". Daartoe voert het college aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" slechts een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" is. De herziene delen zijn volgens het college op de plankaart bij dit bestemmingsplan aangegeven met open bollen. De grens van het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening" loopt volgens het college blijkens de plankaart langs het onderhavige bouwvlak en valt niet binnen dit bestemmingsplan. Het college verwijst naar de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" waarin te kennen is gegeven dat de herziening uitsluitend de ten opzichte van het plan uit 1989 te wijzigen elementen omvat en onderdelen die geen wijziging behoeven buiten de herziening blijven.
4.1.    Zoals de Afdeling in de uitspraak van heden in zaak nr.
201204802/1/A1heeft overwogen, is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1989, tweede herziening" het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" komen te vervallen voor zover de grond door dit eerste bestemmingsplan wordt bestreken.
Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan aan het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening" getoetst had moeten worden. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge dit bestemmingsplan, dat geen binnenplanse ontheffingsmogelijkheid kent, maximaal toegestane hoogte en rotordiameter. De rechtbank heeft het besluit van 9 maart 2011 reeds om die reden terecht vernietigd.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.    Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw op de aanvraag van [vergunninghoudster] beslist en ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een windturbine op het perceel. Het besluit van 14 augustus 2012 wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
7.    Bij dat besluit heeft het college het bouwplan opnieuw getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" en daarvan opnieuw ontheffing verleend met toepassing van artikel 6, tweede lid, onderdeel d, onder 1, in samenhang gelezen met artikel 6, vierde lid, onderdeel a, onder 2, van de planvoorschriften. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen volgt dat dit besluit dient te worden vernietigd.
8.    De beroepen van [wederpartij] en de vereniging zijn gegrond.
9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart de beroepen van [wederpartij] en de vereniging Vereniging Houd Zijpe Leefbaar tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zijpe van 14 augustus 2012, kenmerk 2011:007, gegrond;
III.    vernietigt dat besluit;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zijpe tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 271,52 (zegge: tweehonderdeenenzeventig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 236,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zijpe tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Houd Zijpe Leefbaar in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), waarvan € 472,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Zijpe een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
580.