ECLI:NL:RVS:2013:BZ0760

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204725/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor Marskramer B.V. na wijziging bestemmingsplan in Vlissingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Marskramer B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het verzoek om vergoeding van planschade werd afgewezen. De Marskramer B.V. had een winkel in huishoudelijke goederen in Vlissingen en stelde schade te hebben geleden door de wijziging van het bestemmingsplan van 'Spuistraat' naar 'Binnenstad', waardoor de zichtbaarheid van haar winkel was verminderd. Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen had het verzoek om planschade afgewezen, onder verwijzing naar adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De rechtbank had het beroep van de Marskramer ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 november 2012. De Marskramer werd vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente en een adviseur van SAOZ. De Raad overwoog dat de Marskramer niet had aangetoond dat zij door de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie was gekomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de etalage aan de Marktstraat, die door de wijziging van het bestemmingsplan niet meer zichtbaar was, niet leidde tot een planologische verslechtering. De Raad concludeerde dat de Marskramer geen recht had op schadevergoeding, omdat zij niet had aangetoond dat de wijziging van het bestemmingsplan daadwerkelijk schade had veroorzaakt.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de Marskramer werd ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 februari 2013.

Uitspraak

201204725/1/A2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Marskramer B.V., gevestigd te Gouda,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 maart 2012 in zaak nr. 11/874 in het geding tussen:
de Marskramer
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college een verzoek van de Marskramer om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het college het door de Marskramer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Marskramer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Marskramer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar de Marskramer, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met 310 parkeerplaatsen, nieuwbouw voor winkelruimte en woningen en de herinrichting van openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de periode 2003-2007.
2.    Voor het gebied waar het project Fonteyne is gerealiseerd golden de voorschriften van het bestemmingsplan "Spuistraat". Thans gelden voor dit gebied de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad", dat op 29 augustus 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 25 maart 2003 door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd. Het plan is op 22 mei 2003 in werking getreden en op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.
3.    De Marskramer exploiteerde een winkel in onder meer huishoudelijke goederen, glas, porselein, aardewerk en speelgoed op het adres Lange Zelke 18 te Vlissingen. Zij stelt als huurder van het pand inkomensschade te hebben geleden door, voor zover thans van belang, de onttrekking van een deel van de Marktstraat aan het verkeer. Hierdoor is de etalage aan de zijde van de Marktstraat vervallen en is de winkel verminderd zichtbaar.
Het college heeft het verzoek van de Marskramer om planschade afgewezen onder verwijzing naar de adviezen van Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Het college stelt zich op het standpunt dat de Marskramer door de wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie is gekomen.
4.    De Marskramer betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij door de wijziging van het planologisch regime niet in een nadeliger situatie is gekomen. Daartoe stelt zij dat de Marktstraat onder het oude bestemmingsplan "Spuistraat" een verkeersbestemming had. Met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Binnenstad" is deze bestemming komen te vervallen en is deze straat volgebouwd. Hierdoor is de etalage aan de zijde van de Marktstraat komen te vervallen en is de zichtbaarheid van het pand verminderd. Ten onrechte heeft de rechtbank bij het oordeel dat geen sprake is van een planologische verslechtering in aanmerking genomen dat deze etalage zich bevond in een smalle steeg, zodat de etalage niet of nauwelijks zichtbaar was en dat de winkel uitsluitend vanaf de Lange Zelke, waar ook de hoofdetalage van de winkel zich bevond, toegankelijk was en nog is.
4.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die gold ten tijde van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4.2.    Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime is opgetreden, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan wordt gesteld dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
4.3.    Ingevolge het voorheen vigerende bestemmingsplan "Spuistraat" had de Marktstraat een verkeersbestemming op basis waarvan zowel gemotoriseerd verkeer als fietsers en voetgangers vanaf de Oude Markt de Lange Zelke konden bereiken. Deze bestemming is komen te vervallen in het bestemmingsplan "Binnenstad". De Marktstraat is onder de nieuwe bestemming volgebouwd. Als gevolg daarvan is de etalageruimte aan de zijde van de Marktstraat vervallen.
De Marskramer heeft op grond van de Algemene Verordening Nadeelcompensatie een vergoeding gekregen voor de als gevolg van de werkzaamheden geleden omzetderving. De Marskramer heeft niet aannemelijk gemaakt dat, en zo ja in welke mate, zij Als huurster van het winkelpand daarnaast schade heeft geleden als gevolg van de planologische wijziging. Daarbij is mede van belang dat de Marskramer het filiaal aan de Lange Zelke medio 2008 heeft gesloten. Ter zitting is voorts gebleken dat het pand per 1 oktober 2008 opnieuw is verhuurd voor een aanmerkelijk hogere huurprijs, hetgeen niet wijst op verminderde exploitatiemogelijkheden van het pand als gevolg van het wegvallen van de etalageruimte aan de Marktstraat.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Planken
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
299.