ECLI:NL:RVS:2013:BZ0757

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202943/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van planschade en schade door project Fonteyne in Vlissingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 2 februari 2012 een beroep van [appellant] gegrond verklaarde voor wat betreft nadeelcompensatie, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen had op 23 juni 2009 een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade en schade als gevolg van het project Fonteyne afgewezen. Dit project omvatte de aanleg van een ondergrondse parkeergarage en nieuwbouw in de binnenstad van Vlissingen, wat leidde tot een wijziging van het planologisch regime. De rechtbank oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] door deze wijziging niet in een nadeliger positie was gekomen.

Tijdens de zitting op 27 november 2012 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Ossewaarde. Het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren en adviseurs van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bereikbaarheid van [appellant]'s pand niet was verslechterd door de veranderingen in het bestemmingsplan. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de bereikbaarheid was verbeterd en dat de nieuwe ontsluiting door het project niet door het winkelende publiek werd gebruikt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht het advies van de SAOZ had gevolgd. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een planologische verslechtering en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand mocht laten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201202943/1/A2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/321 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade en schade als gevolg van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op nadeelcompensatie, het besluit van 19 maart 2010 in zoverre vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. Ossewaarde, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door drs. P.A.J.M. van Bragt en mr. A.L.J.M. Boontjes, beiden werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met 310 parkeerplaatsen, nieuwbouw voor winkelruimte en woningen en de herinrichting van openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de periode 2003-2007.
2.    Voor het gebied waar het project Fonteyne is gerealiseerd, golden de voorschriften van het bestemmingsplan "Spuistraat". Thans gelden voor dit gebied de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad", dat op 29 augustus 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 25 maart 2003 door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd. Het plan is op 22 mei 2003 in werking getreden en op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.
3.    Op 6 november 2007 heeft de gemeenteraad van Vlissingen de Algemene nadeelcompensatieverordening Vlissingen (ANV) vastgesteld en van toepassing verklaard op het project Fonteyne.
4.    [appellant] exploiteerde sinds 31 januari 1998 een bedrijf gespecialiseerd in schoenmakerswerk, podologie, sleutelservice en aanverwante nevenartikelen in het pand [locatie] te Vlissingen. [appellant] was eigenaar van het pand, dat bestond uit het bedrijf op de begane grond en een bovenwoning. In 2009 is het pand verkocht.
Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade afgewezen onder verwijzing naar het advies van de SAOZ. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] door de wijziging van het planologisch regime niet in een nadeliger positie is gekomen. Het verzoek om vergoeding van inkomensschade als gevolg van de werkzaamheden, heeft het college afgewezen wegens actieve risico-aanvaarding en omdat de gestelde omzetderving niet het gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden is.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij door de wijziging van het planologisch regime niet in een nadeliger situatie is gekomen. Daartoe stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bereikbaarheid van zijn pand is verbeterd en voor de motivering van dat standpunt ten onrechte heeft gewezen op een doorgang die is gemaakt in het Fonteynegebouw aan de Lange Zelke naar de Oude Markt. Deze doorgang is inpandig en wordt door de klandizie niet gebruikt, aldus [appellant]. Daarbij wordt voorts miskend dat met het gebouw Fonteyne de voorheen bestaande onbelemmerde doorgang planologisch is afgesloten.
5.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die gold ten tijde van belang, kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
5.2.    Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime is opgetreden, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan wordt gesteld dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
5.3.    Ingevolge het voorheen vigerende bestemmingsplan "Spuistraat" hadden de Torenstraat en de Marktstraat een verkeersbestemming op basis waarvan zowel gemotoriseerd verkeer als fietsers en voetgangers vanuit de Lange Zelke de Oude Markt konden bereiken. Deze bestemmingen zijn komen te vervallen in het bestemmingsplan "Binnenstad". Daar staat tegenover dat vanuit de Lange Zelke via de Spuistraat een ontsluiting op de Oude Markt mogelijk is geworden. Daarnaast is de Oude Markt, net als voorheen, door middel van de Kerkstraat, Achter de Kerk, de Lepelstraat en de Branderijstraat bereikbaar. Daarbij komt dat het bedrijf niet in planologische zin in zodanige mate afhankelijk is van de ontsluiting van de Oude Markt dat het vervallen van de verkeersbestemming van de Torenstraat en de Marktstraat heeft geleid tot een relevante planologische verslechtering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zijn besluit van 23 juni 2009 mocht baseren op het advies van de SAOZ, voor zover daarin is geconcludeerd dat geen sprake is van een planologische verslechtering. Dat, zoals [appellant] stelt, het winkelende publiek de nieuwe ontsluiting op de Oude Markt ervaart als een omweg, is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een planologische verslechtering niet relevant.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 19 maart 2010 in stand heeft gelaten, omdat niet is gebleken dat [appellant] als gevolg van de werkzaamheden in het kader van het project Fonteyne voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden. Ook had de rechtbank hem in de gelegenheid moet stellen zich over deze afwijzingsgrond uit te laten.
6.1.    Het college heeft, onder verwijzing naar het advies van de SAOZ, aan de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie bij besluit van 23 juni 2009, mede ten grondslag gelegd dat de gestelde omzetderving niet het gevolg van de werkzaamheden kan worden geacht. Volgens het advies van de SAOZ heeft [appellant] in de boekjaren 2005, 2006 en 2007 aanzienlijk hogere brutowinsten gerealiseerd dan in de jaren 2001 tot en met 2004. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat zijn omzet in 2005 tot en met 2007 zonder de werkzaamheden jaarlijks een stijging van 50% zou hebben laten zien, heeft de SAOZ van belang geacht dat van een dergelijke trendmatige positieve ontwikkeling van de omzet in de referentieperiode niet is gebleken. Evenmin heeft [appellant] de haalbaarheid van een dergelijke ontwikkeling aannemelijk gemaakt of daartoe een begin van bewijs geleverd. In bezwaar heeft [appellant] deze afwijzingsgrond niet gemotiveerd bestreden. Anders dan hij betoogt, heeft de rechtbank blijkens het proces-verbaal van de zitting [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over deze afwijzingsgrond. Ook in hoger beroep heeft [appellant], hoewel hij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest, niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde omzetderving het gevolg van de werkzaamheden is.
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
299.