ECLI:NL:RVS:2013:BZ0754

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202675/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en planologische vergelijking in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Tennisboerderij B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, waarbij een vergoeding van € 20.000,00 voor planschade is toegekend. Het college had eerder een verzoek om vergoeding van planschade afgewezen, maar de rechtbank 's-Gravenhage heeft deze beslissing vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tennisboerderij B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De zaak draait om de vraag of Tennisboerderij B.V. door een wijziging in het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet op het advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (KOB) mocht afgaan, omdat dit advies was gebaseerd op een onjuiste planvergelijking. Het college had de bouw- en gebruiksbepalingen voor de gronden ter plaatse van de waterberging te beperkend uitgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 december 2012 behandeld. De rechters hebben de argumenten van Tennisboerderij B.V. en het college gehoord. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college aanvullend advies mocht vragen aan KOB, en dat de uitleg van het college van de bestemmingsplannen juist was. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige planologische vergelijking bij het toekennen van planschade en de noodzaak voor het college om de juiste interpretatie van bestemmingsplannen te hanteren. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en biedt duidelijkheid over de toepassing van de Wet ruimtelijke ordening in dit soort zaken.

Uitspraak

201202675/1/A2.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tennisboerderij B.V., gevestigd te Nieuwkoop (hierna: Tennisboerderij),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 februari 2012 in zaak nr. 11/6816 in het geding tussen:
Tennisboerderij
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het college aan [3 belanghebbenden] (hierna: gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) tezamen € 20.000,00 ter vergoeding voor planschade toegekend.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het het door Tennisboerderij daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2012 heeft de rechtbank het door Tennisboerderij daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Tennisboerderij hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2012, waar Tennisboerderij, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D.N. Prevoo, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.    Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan, worden gerealiseerd, ongeacht of dat is gebeurd.
3.    [belanghebbende] is eigenaar van het perceel met opstallen [locatie 1] te Nieuwkoop. Hij heeft het college bij brief van 1 september 2009 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van, voor zover thans nog van belang, een door het college bij besluit van 25 oktober 2007 krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling van de bestemmingsplannen "Kern Nieuwkoop" en "Landelijk Gebied", met toepassing waarvan bouwvergunning is verleend voor het oprichten op het naastgelegen perceel [locatie 2] (hierna: het nieuwbouwterrein) van een tennishal met bijgebouwen en de aanleg van een waterberging.
De gemeente kan de planschadekosten die uit de vrijstelling voortvloeien krachtens een overeenkomst op Tennisboerderij verhalen.
4.    Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: KOB). Deze heeft het in een rapport van 25 mei 2010 geadviseerd dat [belanghebbende] ten gevolge van de bouw van de tennishal met bijgebouwen planologisch nadeel lijdt, bestaande uit verdergaand uitzichtverlies, een beperkt verminderde situeringswaarde, zeer beperkte geluidhinder door aanleg van parkeerplaatsen en een toegangsweg en intensivering van verkeer op een parallelweg. Verder zijn, nu de gronden ter plaatse van de waterberging ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied" bestemd zijn voor "Agrarisch gebied in een open landschap" en binnen de op de plankaart aangeduide ‘provinciale bebouwingscontour’ liggen, daarop ingevolge artikel 4 van de voorschriften de bepalingen voor agrarische doeleinden en alle daarbij van toepassing zijnde bepalingen van het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" van toepassing. Hieruit volgt dat deze gronden volledig voor agrarische bedrijfsvoering, zoals landbouw, glastuinbouw en ondergeschikte intensieve veehouderij, gebruikt mochten worden, met omvangrijke agrarische bebouwing op een afstand van ongeveer twaalf meter uit de achtergevel van de woning van [belanghebbende]. Daarvan zou vergaande beperking van uitzicht, geur- en geluidhinder en aantasting van privacy het gevolg zijn. Realisering van deze agrarische bedrijfsvoering is door de aanleg van de waterberging niet meer mogelijk. Het door [belanghebbende] daarvan ondervonden planologische voordeel is groter dan het van de vrijstelling ondervonden planologisch nadeel, aldus dat advies.
Het college heeft zich op 31 maart 2010 op het standpunt gesteld dat in dat advies van een onjuiste planvergelijking voor de gronden ter plaatse van de waterberging is uitgegaan. De bestemmingsplannen kennen een verschillende systematiek om het oprichten van gebouwen tot bepaalde gronden te beperken. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied" mogen op gronden zonder aangeduid bouwperceel en ingevolge het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" op gronden met de nadere aanduiding ‘z’ geen gebouwen worden opgericht. Nu voor de gronden ter plaatse van de waterberging op de plankaart van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" geen bouwperceel is aangeduid, gelden voor die gronden ingevolge het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" de voorschriften voor gronden met de aanduiding ‘z’. De plangever heeft met de verwijzing in de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" naar die van het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" niet beoogd intensieve en forse agrarische bedrijfsbebouwing toe te staan op gronden zonder bouwperceel, aldus het college.
Naar aanleiding van een verzoek om advies van het college heeft KOB in het ‘Alternatief Advies Planschade’ van 20 juli 2010 (hierna: het alternatief advies) het met inachtneming van dit standpunt geadviseerd aan [belanghebbende] € 20.000,00 ter vergoeding van planschade toe te kennen. Het college heeft dit advies aan het besluit van 25 januari 2011 ten grondslag gelegd.
5.    Tennisboerderij betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juli 2011 in stand te laten, heeft miskend dat het college niet op het alternatief advies mocht afgaan, nu daarin bij de planvergelijking is uitgegaan van een verkeerde door het college gegeven interpretatie van de bestemmingsplannen. De raad heeft het bestemmingsplan "Landelijke gebied" bij amendement gewijzigd vastgesteld. Ingevolge dat plan mogen aan bebouwing en gebruik van percelen binnen de provinciale bebouwingscontour geen onnodige beperkingen worden gesteld. Het college heeft de bouw- en gebruiksbepalingen voor de gronden ter plaatse van de waterberging te beperkend uitgelegd, aldus Tennisboerderij.
5.1.    Het nieuwbouwterrein is op de plankaart van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" ter plaatse van de waterberging bestemd voor "Agrarisch gebied in een open landschap", met als aanduiding ‘provinciale bebouwingscontour’. In artikel 4, lid A, van de voorschriften is voor gronden met deze bestemming en aanduiding het volgende bepaald:
"Voor de percelen, die zijn gelegen binnen het gebied dat op de kaart is voorzien van de aanduiding "bebouwingscontour", gelden de bepalingen voor agrarische doeleinden en alle daarbij van toepassing zijnde overige bepalingen van het bestemmingsplan Kern Nieuwkoop, zoals dat is vastgesteld op 25 maart 1999, gedeeltelijk is goedgekeurd op 9 november 1999 en bij Kroonbesluit van 16 oktober 2002 de goedkeuring gedeeltelijk is vernietigd."
Ingevolge artikel 21 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" luiden de bouwvoorschriften voor gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" als volgt:
"2. Op de gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen ten dienste van de bedrijven, maar geen kassen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat een en ander slechts is toegestaan indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is.
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a.    dienstwoningen zijn uitsluitend toegestaan op percelen met een "stip";
b.    de op de kaart opgenomen "stip" geeft aan dat ter plaatse één dienstwoning is toegestaan;
c.    de afstand tussen gebouwen onderling dient ten minste 2.50 m te bedragen;
d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3.00 m te bedragen en van andere gebouwen 1.50 m;
e. ter plaatse van de gronden voorzien van de nadere aanwijzing (z) zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
f. ter plaatse van de gronden, voorzien van de nadere aanwijzing (w), zijn uitsluitend voorzieningen ten behoeve van aanlegplaatsen toegestaan."
5.2.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college aan KOB aanvullend advies, waarin van de maximale bouwmogelijkheden van het vorige planologische regime voor de gronden ter plaatse van de waterberging zou worden uitgegaan, mocht vragen, omdat het in het advies van 25 mei 2010 daarvan ten onrechte niet was uitgegaan. Zij heeft voorts de uitleg van het college van artikel 4, lid A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", zoals hiervoor onder 4, tweede alinea, weergegeven, terecht juist bevonden. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de bewoordingen van de bepaling weliswaar niet geheel duidelijk zijn, maar uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan valt af te leiden dat de plangever daarmee niet zozeer de agrarische bouwmogelijkheden heeft willen verruimen, als wel onderscheid tussen woningbouwmogelijkheden binnen en buiten de bebouwingscontour heeft willen voorkomen. Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Van Geel
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
507.