ECLI:NL:RVS:2013:BZ0749

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203754/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake stillegging bouwwerkzaamheden en omgevingsvergunning voor carport te Montfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 8 maart 2012 geoordeeld dat het college onterecht handhavend had opgetreden tegen de bouw van een carport op een perceel te Montfoort, omdat er geen omgevingsvergunning vereist was voor deze bouwwerkzaamheden. Het college had eerder op 23 mei 2011 de bouwwerkzaamheden stilgelegd en een dwangsom opgelegd aan de wederpartij, die de werkzaamheden had uitgevoerd zonder vergunning. De rechtbank oordeelde dat de carport functioneel verbonden was met het hoofdgebouw en derhalve als bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied kon worden aangemerkt, waarvoor geen vergunning nodig was.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank had miskend dat het niet eerst hoefde te onderzoeken of het bouwwerk te legaliseren was voordat een bouwstop werd opgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college dit onderzoek wel diende te verrichten. De Afdeling concludeerde dat de carport niet in het achtererfgebied was gesitueerd, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 september 2011 werd alsnog ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning vereist is voor bouwwerkzaamheden. De Afdeling oordeelde dat het college niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een handhaving zouden uitsluiten, en dat de rechtbank niet had onderkend dat het college bevoegd was om op te treden tegen de bouw van de carport.

Uitspraak

201203754/1/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 maart 2012 in zaak nr. 11/3427 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2011 heeft het college de bouwwerkzaamheden op het perceel achter de [locatie 1] en naast [locatie 2] te Montfoort stilgelegd en [wederpartij] gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 september 2011 vernietigd, het besluit van 23 mei 2011 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in plaats treedt van het besluit van 13 september 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A. den Braven en P. Vunderink, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het, voor zover hier van belang, verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor zover hier van belang, kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat het bouwen van een bouwwerk wordt gestaakt.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de wet, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van die bijlage wordt onder achtererfgebied verstaan: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
Ingevolge het bepaalde in dat lid wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge het bepaalde in dat lid wordt onder erf verstaan: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Ingevolge het bepaalde in dat lid wordt onder hoofdgebouw verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Ingevolge het bepaalde in dat lid wordt onder openbaar toegankelijk gebied verstaan: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van die bijlage is geen omgevingsvergunning vereist voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1° niet hoger dan 3 meter,
2° de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 1 meter van een naburig erf niet meer dan 10 m²,
3° als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw niet meer dan 30 m², en
4° functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
2.    De in geding zijnde bouwwerkzaamheden waarop de stillegging en de opgelegde last zien betreffen de bouw van een carport op het perceel. Vast staat dat voor de bouw van de carport geen omgevingsvergunning is verleend.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan het college van meet af aan, doch in ieder geval ten tijde van het besluit van 13 september 2011, duidelijk had moeten zijn dat voor het bouwen van de carport geen omgevingsvergunning is vereist is, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de bouw van de carport wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning. Daartoe heeft zij overwogen dat de carport in het achtererfgebied van het hoofdgebouw aan de [locatie 3]en [locatie 2] is gelegen, de carport functioneel is verbonden met dit hoofdgebouw en het daarmee een bij dit hoofdgebouw behorend bouwwerk is, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. De rechtbank heeft in dit kader verwezen naar de nota van toelichting op het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) en overwogen dat daaruit volgt dat met functionele verbondenheid is bedoeld dat sprake moet zijn van een gebruik van het bijbehorende bouwwerk dat in planologisch opzicht is gerelateerd aan het gebruik van het hoofdgebouw. Voor beantwoording van de vraag of de carport functioneel is verbonden met het hoofdgebouw zijn de feitelijke gebruikers van de carport volgens de rechtbank dan ook niet van betekenis.
4.    Wat betreft de bouwstop heeft het college betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het ten tijde van het opleggen van de bouwstop niet eerst hoefde te onderzoeken of het bouwwerk te legaliseren is.
4.1.    De vraag die in onderhavige procedure voor ligt betreft, anders dan het college betoogt, niet de vraag of de bouw gelegaliseerd kan worden, maar of een vergunning nodig is voor de bouw van de carport en derhalve of sprake is van een overtreding. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dit diende te onderzoeken voordat een bouwstop werd opgelegd.
Het betoog faalt.
5.    Het college betoogt voorts dat de rechtbank, gelet op de onduidelijkheden omtrent het feitelijk gebruik van de carport, ten onrechte heeft overwogen dat het niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de bouw van de carport wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning en in dat kader ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft verklaard dat de carport omgevingsvergunningvrij is. Het college wijst er op dat [wederpartij] heeft verklaard dat de carport dient ten behoeve van zijn woning aan de [locatie 1].
5.1.    De vraag of de carport vergunningvrij is spitst zich toe op de vraag of de carport kan worden aangemerkt als een bij het hoofdgebouw aan de [locatie 3]en de [locatie 2] behorend bouwwerk in het achtererfgebied, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II bij het Bor.
Het hoofdgebouw aan de [locatie 3]en de [locatie 2] betreft een hoekpand. Vast staat dat de carport is gesitueerd op het perceel dat is gelegen naast dit hoofdgebouw, gezien vanaf de [locatie 4], en achter dit hoofdgebouw, gezien vanaf de [locatie 5]. Vast staat voorts dat dit perceel naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. De carport is, gelet hierop, niet voorzien in het achtererfgebied van het hoofdgebouw aan de [locatie 3]en de [locatie 2]. Hieruit volgt dat de carport niet kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II bij het Bor. Het college was dan ook bevoegd handhavend op te treden tegen de bouw van de carport wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van handhavend optreden niet zijn gesteld noch zijn gebleken, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 13 september 2011 alsnog ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 maart 2012 in zaak nr. 11/3427;
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 13 september 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
580.