ECLI:NL:RVS:2013:BZ0712

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204441/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging geslachtsnaam op grond van inburgeringseisen

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn geslachtsnaam. Het verzoek was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op 25 januari 2011, en het bezwaar daartegen werd op 26 juli 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage had op 21 maart 2012 het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De zaak werd vervolgens in hoger beroep voorgelegd aan de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek de geslachtsnaam kan worden gewijzigd op verzoek van de persoon zelf of zijn wettelijke vertegenwoordiger. De staatssecretaris had in zijn besluit gesteld dat de huidige naam van [appellant] niet moeilijk uitspreekbaar is en dat er geen bewijs was dat de naam de inburgering van [appellant] in Nederland bemoeilijkte. [appellant] voerde aan dat zijn naam negatieve associaties oproept met de islam, wat zijn kansen op de arbeidsmarkt zou schaden.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de naam van [appellant] niet moeilijk uitspreekbaar is en dat het enkele feit dat de naam islamitisch is, niet betekent dat deze aan inburgering in de weg staat. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de verzochte geslachtsnaamswijziging. De beslissing van de staatssecretaris om het verzoek af te wijzen werd derhalve gehandhaafd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201204441/1/A3.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2012 in zaak nr. 11/7047 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam in [naam] afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door drs. F.W. King, vergezeld door R. Ghoniem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet) kan de naam van de verzoeker, indien dit voor de inburgering van belang is, met zijn toestemming bij het besluit tot verlening van het Nederlanderschap worden gewijzigd.
In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) staat in paragraaf 2 in de toelichting op artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet vermeld dat wijziging van de namen in het kader van de naturalisatieprocedure uitsluitend geschiedt wanneer verzoeker te kennen geeft daaraan behoefte te hebben én dit gelet op de inburgering van belang is. Een verzoeker kan dus niet worden verplicht tot naamswijziging. In geval van naamswijziging wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de door de betrokkenen uitgesproken voorkeur. Wijziging van de geslachtsnaam enerzijds, en wijziging van de geslachtsnaam en voornamen anderzijds, zijn mogelijk in uitsluitend de volgende gevallen:
1. t/m 3. […];
4. indien de geslachtsnaam (of de geslachtsnaam én voornamen) van verzoeker moeilijk uitspreekbaar zijn [(…) ….];
5. […]
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek gewijzigd, indien de naam niet-Nederlands is en toebehoort aan personen die door naturalisatie of door het doen van een kennisgeving de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, of aan hun afstammelingen in rechte lijn; ten tijde van de naturalisatie of de kennisgeving dient de in artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde grond tot wijziging te hebben bestaan.
2.    [appellant] wil zijn [voornaam A] wijzigen in [voornaam B], en zijn geslachtsnaam wijzigen in [naam], omdat hij naar eigen zeggen een emotionele band heeft met deze namen, die voor hem een betekenisvolle inhoud hebben. In dit geding is enkel het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam in [naam] aan de orde.
3.    Aan het in beroep bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat aan [appellant] op 3 juli 2008 het Nederlanderschap is verleend. Niet is gebleken dat diens huidige naam de inburgering van [appellant] sinds zijn komst naar Nederland heeft bemoeilijkt, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris kan voorts niet worden vastgesteld dat de verzochte geslachtsnaamswijziging de inburgering ten goede zou zijn gekomen. Volgens de staatssecretaris is de naam [appellant] niet moeilijk uitspreekbaar. Omdat het Besluit geen grond biedt voor inwilliging van het verzoek, heeft de staatssecretaris het verzoek afgewezen.
4.    Volgens [appellant] is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan zijn betoog dat zijn naam wel aan inburgering in de Nederlandse samenleving in de weg staat. Volgens hem roept zijn huidige geslachtsnaam onmiskenbaar negatieve associaties op met de islam en met moslims. Volgens [appellant] is het negatieve beeld dat ‘moslim zijn’ in Nederland oproept niet bevorderend voor zijn kansen op de arbeidsmarkt en staat deze naam aldus aan inburgering in de Nederlandse samenleving in de weg.
4.1.    Het betoog faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen kan op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit, in samenhang bezien met artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet, de geslachtsnaam worden gewijzigd indien dit voor de inburgering van belang is. In de Handleiding, in de toelichting op artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet, worden enkele gevallen genoemd waarin wijziging om die reden mogelijk is.
[appellant] betwist niet het standpunt van de staatssecretaris dat zijn naam niet moeilijk uitspreekbaar is. Voorts heeft de staatssecretaris zich ter zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat een naam islamitisch is niet maakt dat deze naam aan inburgering in de weg staat. Dat [appellant] dat anders ervaart kan daar niet aan af doen, nu hij zijn stelling dat de verzochte geslachtsnaamswijziging in het belang is van zijn inburgering niet aannemelijk heeft gemaakt. Met de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor de verzochte geslachtsnaamswijziging op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit, in samenhang bezien met artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet. Omdat aan geen van de bepalingen van het Besluit is voldaan, heeft de staatssecretaris, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, de afwijzing van het verzoek van [appellant] op goede gronden gehandhaafd.
5.    Voor zover het hogerberoepschrift van [appellant] bestaat uit een herhaling van zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift, wordt als volgt overwogen. De rechtbank is op de in dat beroepschrift naar voren gebrachte gronden in haar overwegingen ingegaan. [appellant] heeft geen argumenten aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman    w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
97-671.