4.2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
5. Het kind is op 3 augustus 2011, derhalve na de eerdere besluiten van 26 juli 2011, geboren. De besluiten van 26 juli 2011 hebben daarom geen betrekking op het kind. Dat vreemdeling 2 op 5 augustus 2011 middels een formulier B13, model k heeft verzocht om haar asielaanvraag tevens geldig te verklaren voor het kind, maakt dit niet anders, nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 augustus 2006 in zaak nr. 200602223/1, www.raadvanstate.nl), de kring van personen waarop een besluit betrekking heeft, na het nemen van dat besluit niet kan worden uitgebreid. Onder deze omstandigheden is het besluit van 25 juni 2012 wat betreft het kind niet van gelijke strekking als de eerdere besluiten van 26 juli 2011 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2009 in zaak nr. 200904361/1/V2, www.raadvanstate.nl). Door op het voor het kind tegen het besluit van 25 juni 2012 ingestelde beroep het hiervoor onder 4.2. vermelde beoordelingskader toe te passen en derhalve te beoordelen of aan de voor hem ingediende aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd dan wel of sprake is van een voor hem relevante wijziging van het recht, heeft de voorzieningenrechter dit niet onderkend.
6. Het hoger beroep van de vreemdelingen is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
Het voor het kind ingestelde hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
6.1. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling, gezien het onder 5. overwogene, het voor het kind ingestelde beroep alsnog gegrond en vernietigt de Afdeling het besluit van 25 juni 2012 voor zover de staatssecretaris hierin de aanvraag van het kind met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen. De staatssecretaris heeft immers niet onderkend dat de voor het kind ingediende aanvraag een eerste aanvraag is en hij deze aanvraag derhalve niet met toepassing van voormeld artikel kan afwijzen.
Nu namens het kind echter geen zelfstandige asielmotieven zijn aangevoerd, zou de uitkomst van het geschil, in het geval de staatssecretaris met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit zou nemen, geen andere zijn en de toets aan het recht kunnen doorstaan. Daarom ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van voormeld besluit, in zoverre dat strekt tot afwijzing van de voor het kind ingediende aanvraag, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.