201202013/1/R1.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Molenhoek, gemeente Mook en Middelaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gerpromij Renkum VI B.V., gevestigd te Renkum,
appellanten,
de raad van de gemeente Mook en Middelaar,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Lierdal" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Gerpromij beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2012, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door A.W. Peters-Sengers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het deel van het Lierdal dat binnen de gemeente Mook en Middelaar ligt. Het plan heeft een beheerskarakter, waarmee de raad heeft beoogd de bestaande situatie als zodanig te bestemmen. Tevens zijn de ambities uit de gebiedsvisie "Het Lierdal" en de structuurvisie "Het Lierdal 2010-2020" die de raad op 25 februari 2010 heeft vastgesteld (hierna: de structuurvisie) in het bestemmingsplan opgenomen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Over het betoog van [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte zijn persoonsgegevens in de "Nota beoordeling zienswijzen en ambtshalve voorgestelde wijzigingen t.a.v. ontwerp bestemmingsplan Het Lierdal" (hierna: de Nota zienswijzen) op het internet heeft vermeld, overweegt de Afdeling dat dit niet een gebrek is dat kan leiden tot vernietiging van het plan, nu dit gebrek geen invloed kan hebben op de inhoud daarvan. Dit beweerdelijke gebrek kan via het indienen van een klacht bij het College bescherming persoonsgegevens aan de orde worden gesteld.
3. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de planregeling voor de gronden met de kadastrale aanduidingen A 4787, A 4808 en A 4811 met de bestemming "Agrarisch met waarden" en voor de gronden met de bestemming "Gemengd" aan de Lierdwarsweg te Molenhoek.
[appellant sub 1] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel wat betreft de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het voorgaande plan. Hij kan zich niet verenigen met het verbod op het omzetten van grasland naar agrarisch bouwland en evenmin met het niet opnieuw opnemen van een wijzigingsbevoegdheid om een agrarisch bedrijf op te richten. Volgens [appellant sub 1] zijn vormen van grondgebonden landbouw op deze gronden mogelijk die binnen het huidige beleid en de geldende regelgeving passen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gebruiksmogelijkheden van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" feitelijk niet worden beperkt, nu [appellant sub 1] geen agrarisch bedrijf exploiteert. De raad heeft geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, omdat dit volgens hem strijdig is met de structuurvisie.
3.2. De gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel van [appellant sub 1] zijn ingericht als grasland en met bosschages en houtopstanden. Op de gronden is bebouwing ten behoeve van een paardenstal aanwezig.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
c. realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen en houtsingels;
met daaraan ondergeschikt:
1. agrarisch hobbymatig gebruik;
Ingevolge lid 5.5.1, aanhef en onder f, wordt onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan gebruik van gronden voor het omzetten van grasland naar bouwland.
3.3. In het bestemmingsplan "Omgeving Molenhoek" was aan de gronden met de thans toegekende bestemming "Agrarisch met waarden" de bestemming "Agrarisch gebied AG-Z" toegekend.
Ingevolge artikel 14, aanhef, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Omgeving Molenhoek" waren de op de plankaart als "Agrarisch gebied AG-Z" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden met beperkingen ten aanzien van de bescherming van het milieu, van het aangrenzend gelegen woongebied.
Ingevolge lid C was het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Agrarisch gebied AG-Z" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch gebied AG-B" ten behoeve van:
2. een daadwerkelijke vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf, mits aan de daar opgenomen voorwaarden werd voldaan.
3.4. In de structuurvisie staat dat de basisinspanning met betrekking tot het gebied de Kuil, waarin het perceel van [appellant sub 1] ligt, het behoud van de bestaande landschaps- en natuurwaarden is. Voorts staat er dat kenmerkend voor het kampenlandschap in de Kuil de grote variatie aan open ruimtes en beslotenheid is, aan begroeiing van hagen, houtwallen, struweel en bosjes. Ook de onregelmatige en oude verkavelingstructuur is van belang. Van oudsher werd hier land- en akkerbouw bedreven, aldus de structuurvisie.
Voorts staat in de structuurvisie dat nieuwvestiging van agrarische en niet-agrarische bedrijven in de Kuil niet wenselijk is, met uitzondering van locaties met vrijkomende agrarische bebouwing.
3.5. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft in dit geval aangesloten bij de feitelijke situatie op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel van [appellant sub 1]. Hij heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van behoud van de bestaande landschappelijke waarden op het perceel van [appellant sub 1]. De raad heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat [appellant sub 1] thans uitsluitend op ondergeschikte hobbymatige wijze agrarische activiteiten op de gronden ontplooit en dat niet is gebleken van dusdanig concrete plannen van [appellant sub 1] voor het oprichten van een agrarisch bedrijf dat hij daarmee rekening had behoren te houden.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden door de aanduiding "houtsingel" ten onrechte worden beperkt, omdat onder het voorgaande plan geen aanlegvergunning nodig was om houtopstanden te kappen.
4.1. Aan gronden aan de oostelijke zijde van het perceel van [appellant sub 1] is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend met de aanduiding "houtsingel". Ter plaatse zijn houtopstanden aanwezig in de vorm van een houtsingel.
Ingevolge artikel 5, lid 5.6.1, aanhef en onder e, van de planregels is het verboden op of in de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "houtsingel" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden en bomen te rooien.
Ingevolge lid 5.6.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.6.1 slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachten gevolgen de in lid 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Voor de werkzaamheden als bedoeld in lid 5.6.1, onder e, geldt voorts dat deze slechts toelaatbaar zijn indien door die werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de instandhouding van de houtsingel niet onevenredig wordt aangetast.
4.2. In het voorgaande bestemmingsplan "Omgeving Molenhoek - aanpassing 1988" was aan de thans als "houtsingel" aangeduide gronden van [appellant sub 1] de bestemming "Agrarisch gebied AG-Z" toegekend.
4.3. De Afdeling stelt vast dat ingevolge het voorgaande bestemmingsplan "Omgeving Molenhoek - aanpassing 1988" voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "houtsingel" geen aanlegvergunningenstelsel gold. Derhalve was onder het voorgaande plan geen vergunning vereist voor het rooien van houtopstanden en bomen.
Zoals hiervoor in 3.5 is overwogen kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Het plan beschermt met de aanduiding "houtsingel" de bestaande houtsingel tegen rooien en kappen. Gelet op hetgeen in de structuurvisie staat omtrent de te beschermen landschaps- en natuurwaarden voor de gronden van [appellant sub 1], heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van behoud van de houtsingel dan aan het belang van [appellant sub 1]. Gelet op de omstandigheden dat de houtsingel reeds aanwezig is, dat ingevolge de planregeling uitsluitend de mogelijkheden om de houtopstanden en bomen te rooien of te kappen aan voorwaarden worden verbonden en dat [appellant sub 1] ter zitting heeft gezegd daartoe geen plannen te hebben, neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanduiding "houtsingel" het gebruik van de gronden op ernstige wijze beperkt. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "houtsingel" heeft kunnen toekennen aan de gronden aan de oostelijke zijde van het perceel van [appellant sub 1]s met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van de houtopstanden.
5. [appellant sub 1] betoogt dat de mogelijkheden voor agrarisch gebruik van zijn gronden met de aanduiding "natuurwaarden" ten onrechte worden beperkt. Volgens hem kan aan deze aanduiding niet het rapport "Flora- en faunaonderzoek Het Lierdal te Mook en Middelaar" van 16 september 2010 door Aeres Milieu (hierna: het natuuronderzoek) ten grondslag worden gelegd, omdat hij voor dit onderzoek geen toestemming heeft gegeven, de gegevens waarop het onderzoek is gebaseerd inmiddels zijn verouderd en de conclusies van het onderzoek suggestief zijn omdat de natuurwaarden niet op zijn gronden zijn waargenomen. Ook betoogt [appellant sub 1] dat de aanduiding niet uitvoerbaar is, omdat de aan natuuronderhoud verbonden kosten niet worden gedekt door het fonds van de gemeente. Voorts acht hij het toekennen van de aanduiding niet doelmatig, omdat dit elke toekomstige ontwikkeling in de weg staat en omdat met agrarisch gebruik van de gronden de gewenste openheid in het gebied op betere wijze kan worden gewaarborgd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het natuuronderzoek volgt dat ter plaatse beschermenswaardige natuurwaarden aanwezig zijn, die de toekenning van de aanduiding "natuurwaarden" rechtvaardigen. Voorts stelt de raad dat [appellant sub 1] niet op het verzoek om toestemming heeft gereageerd. Volgens de raad is het natuuronderzoek niet verouderd.
5.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels wordt onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan gebruik van gronden en opstallen voor:
g. ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden": het verspreiden van (onkruid)bestrijdingsmiddelen;
h. ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden": het verspreiden of injecteren van (kunst)meststoffen, anders dan bemesting door de aanwezige begrazers.
5.3. In het natuuronderzoek staat dat de delen van het onderzoeksgebied die mochten worden betreden op 3 september 2010 zijn bezocht voor een quickscan en dat aan de hand van relevante (verspreidings)literatuur vervolgens is ingeschat welke beschermde soorten mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomen. Niet in geschil is dat ook de gronden van [appellant sub 1] zijn bezocht, alhoewel hij daarvoor geen uitdrukkelijke toestemming heeft verleend.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de gegevens voor het natuuronderzoek onrechtmatig zijn verkregen, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, geen rechtsregel bestaat die ieder gebruik daarvan verbiedt. Daarbij merkt de Afdeling op dat de omstandigheid dat [appellant sub 1] niet heeft gereageerd op het verzoek om toestemming voor het betreden van zijn gronden voor het natuuronderzoek en dat zijn gronden toch zijn onderzocht, geen invloed heeft op de inhoud van het natuuronderzoek. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat door het ontbreken van uitdrukkelijke toestemming de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt aangetast. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens die aan het natuuronderzoek ten grondslag zijn gelegd dusdanig zijn verouderd dat daardoor niet meer van de uitkomsten van het natuuronderzoek uitgegaan kan worden.
5.4. Zoals in overweging 3.4 is vermeld staat in de structuurvisie dat de basisinspanning met betrekking tot de Kuil, waarin het perceel van [appellant sub 1] ligt, het behoud van de bestaande landschaps- en natuurwaarden is. In het natuuronderzoek staat dat het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied grotendeels is begroeid met heischraal grasland met veel jonge struikhei en dat droge heide een bijzondere biotoop is die hoge natuurwaarden kan bevatten. Voorts staat er dat met name de op het zuiden geëxponeerde helling een optimale habitat lijkt voor de in het kilometerhok voorkomende zandhagedis en hazelworm en dat vanwege de ligging tegen de bosrand mag worden verwacht dat beide reptielsoorten in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied voorkomen. Volgens het natuuronderzoek heeft het de voorkeur het gebied verder te verschralen door maaien en afvoeren en door boomopslag periodiek te verwijderen. Verder staat er dat zeer extensieve najaarsbegrazing door paarden en landgeiten mogelijk is en dat gebruik van mest of pesticiden ongewenst is.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het behoud van de aanwezige natuurwaarden op de gronden met de aanduiding "natuurwaarden" dan aan het belang van [appellant sub 1] bij een ongestoord onbeperkt agrarisch gebruik van deze gronden. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat het verboden gebruik van de gronden is beperkt tot het verspreiden van (onkruid)bestrijdingsmiddelen en het verspreiden of injecteren van (kunst)meststoffen, anders dan bemesting door de aanwezige begrazers, en dat de gronden thans niet als agrarisch bouwland in gebruik zijn. Daarbij komt dat [appellant sub 1] ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete plannen had tot intensief agrarisch gebruik van deze gronden waarbij het verspreiden van (onkruid)bestrijdingsmiddelen of het verspreiden of injecteren van (kunst)meststoffen, anders dan bemesting door de aanwezige begrazers, nodig is. Dat een aantal natuurwaarden niet op het perceel van [appellant sub 1] is aangetroffen, maar in de nabije omgeving van het perceel, doet aan het voorgaande niet af, nu gegarandeerde aanwezigheid van de desbetreffende natuurwaarden geen vereiste is voor het toekennen van de aanduiding "natuurwaarden". Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "natuurwaarden" aan dit deel van het perceel van [appellant sub 1] heeft kunnen toekennen.
Wat betreft het betoog dat het toekennen van de aanduiding niet financieel uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het verbieden van het verspreiden van (onkruid)bestrijdingsmiddelen en het verbieden van het verspreiden of injecteren van (kunst)meststoffen, anders dan bemesting door de aanwezige begrazers, dusdanige kosten met zich brengt dat dit verwezenlijking van de bestemming onmogelijk maakt. Voorts behelst de aanduiding geen plicht om natuur ter plaatse te ontwikkelen of te beheren.
6. [appellant sub 1] betoogt dat aan de gronden voor de paardenstal ten onrechte geen bouwvlak is toegekend, omdat een paardenstal met een oppervlakte van 120 m² wel wordt meegeteld voor de bepaling van de waarde in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ). Hij stelt dat in plaats van een aanduidingsvlak een bouwvlak dient te worden toegekend, omdat thans alleen het gebruik als zodanig is bestemd en niet tevens de bebouwing.
6.1. De raad stelt dat een bouwvergunning voor een paardenstal van 40 m² is verleend. De raad stelt voorts dat in overeenstemming met de feitelijke situatie een functieaanduiding met een aanduidingsvlak met een oppervlakte van 120 m² is toegekend aan de gronden voor de paardenstal, en dat de gebruiksmogelijkheden van deze gronden door de planregels nader zijn gespecificeerd. Het toekennen van een bouwvlak acht de raad niet aangewezen, omdat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten.
6.2. Aan de gronden voor de paardenstal is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal" alsmede een aanduidingsvlak.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal" bestemd voor een paardenstal.
Ingevolge lid 5.2.1 mogen op de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 5.2.2 mogen op de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:
a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag bedragen;
b. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 29, lid 29.1, onder a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
6.3. De waardevaststelling in het kader van de WOZ is niet relevant bij het vaststellen van een bestemming voor een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Daaraan kan [appellant sub 1] derhalve niet het recht ontlenen dat de bebouwing voor de paardenstal als zodanig in het plan zal worden bestemd.
Hoewel, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, met het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal" is beoogd de paardenstal zelf als zodanig te bestemmen en de raad slechts bedrijfsmatig gebruik van de bebouwing heeft willen uitsluiten, is gelet op artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels de bebouwing voor de paardenstal niet als zodanig bestemd. Niet in geschil is dat een bouwvergunning is verleend voor een paardenstal van 40 m², zodat dit deel van de bebouwing in ieder geval onder het bouwovergangsrecht is gebracht. Het onder het overgangsrecht brengen van bebouwing, ook als deze is vergund, kan aanvaardbaar zijn, maar hiervoor is in ieder geval vereist dat aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van tien jaar zal worden verwijderd. Niet is gebleken dat de paardenstal voor zover deze is vergund binnen de planperiode zal worden verwijderd. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad niet heeft onderzocht in hoeverre de bebouwing voor de paardenstal, voor zover deze niet is vergund, vergunningvrij aanwezig is. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal" is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
7. [appellant sub 1] betoogt dat de rijbak ten onrechte niet als zodanig is bestemd, terwijl deze wel is meegeteld voor de waardevaststelling in het kader van de WOZ.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een rijbak of buitenmanege niet is toegestaan, omdat dit een te grote inbreuk zou betekenen op de in de omgeving aanwezige landschappelijke waarden, die gekenmerkt worden door hoogteverschillen en openheid. De raad acht een rijbak of buitenmanege met de activiteiten die daar veelal plaatsvinden en de bouwwerken die daartoe kunnen worden opgericht vanwege de ruimtelijke uitstraling in een dergelijk gebied niet gewenst. Ter plaatse waar volgens [appellant sub 1] thans een rijbak aanwezig is, zijn dergelijke bouwwerken niet opgericht en hebben de gronden een groene uitstraling, aldus de raad. De raad wil voorkomen dat het mogelijk wordt deze gronden voor een rijbak in te richten.
7.2. Een deel van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" wordt gebruikt als rijbak en is daartoe voorzien van een omheining.
Ingevolge artikel 5, lid 5.5.1, aanhef en onder b, van de planregels wordt voor de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan gebruik van gronden en opstallen voor een buitenmanege en rijbak.
7.3. Zoals hiervoor in 6.3 is overwogen, is de waardevaststelling in het kader van de WOZ niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Niet in geschil is dat de rijbak illegaal aanwezig is. Gelet op hetgeen in overweging 3.4 staat omtrent de inhoud van de structuurvisie voor het gebied de Kuil waarin het perceel van [appellant sub 1] ligt, hanteert de raad het uitgangspunt dat bestaande landschaps- en natuurwaarden ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] bewaard moeten blijven. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een rijbak of buitenmanege op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" in strijd is met het door hem gehanteerde uitgangspunt. Daarbij heeft de raad kunnen betrekken dat met het toestaan van een rijbak, gelet op de verschijningsvorm daarvan, ter plaatse eveneens het egaliseren van gronden en het oprichten van bouwwerken ten behoeve daarvan mogelijk moeten worden gemaakt. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad voornoemd uitgangspunt redelijkerwijs niet heeft kunnen toepassen.
8. [appellant sub 1] richt zich tevens tegen de regeling voor de drie gebouwen ter plaatse van de aanduidingen "opslag" op de gronden met de bestemming "Gemengd". Volgens hem is ten onrechte aan deze gebouwen de aanduiding "opslag" toegekend, omdat hij de gebouwen, mede op aanraden van de gemeente, heeft gekocht ten behoeve van een hoefsmederij. Voorts biedt het plan volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen bouwmogelijkheden voor één groot gebouw in plaats van de drie kleinere gebouwen, terwijl eerder met de provincie daarover is overlegd. Voorts stelt hij dat ook indien het door hem gewenste grote bouwvlak niet wordt toegekend, aan de drie afzonderlijke gebouwen een bouwvlak had moeten worden toegekend.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor de drie gebouwen geen bouwvlak opgenomen hoeft te worden, omdat deze jaren geleden zijn afgescheiden van het manegebedrijf en op een ander kadastraal perceel staan. Hoewel de gebouwen in de jaren ‘50 van de vorige eeuw zijn vergund als kippenhok zijn deze al jaren in gebruik voor opslag, zodat de aanduiding "opslag" passend is, aldus de raad. Een hoefsmederij was onder het voorgaande plan niet mogelijk in deze gebouwen en is ook in het onderhavige plan niet mogelijk gemaakt. De raad heeft het vervangen van de drie gebouwen door één gebouw in het plan niet mogelijk gemaakt, omdat volgens hem een goede ruimtelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt.
8.2. Aan de gronden voor de drie gebouwen is de bestemming "Gemengd" met voor ieder gebouw de aanduiding "opslag" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden onder meer bestemd voor een manege.
Ingevolge lid 8.1, aanhef en onder d, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "opslag" bestemd voor opslag.
Ingevolge lid 8.2.3, onder a, mogen buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.
8.3. Niet in geschil is dat voor de drie gebouwen ter plaatse van de aanduidingen "opslag" bouwvergunningen zijn verleend. Gelet op artikel 8, lid 8.2.3, onder a, van de planregels zijn deze gebouwen niet als zodanig bestemd en derhalve onder het overgangsrecht van artikel 29, lid 29.1, onder a, gebracht. Het onder het bouwovergangsrecht brengen van vergunde bebouwing kan aanvaardbaar zijn, maar hiervoor is in ieder geval vereist dat aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van tien jaar zal worden verwijderd. Niet is gebleken dat de drie gebouwen binnen de planperiode verwijderd zullen worden. De omstandigheid dat de gebouwen niet bij het manegebedrijf horen - wat daar ook van zij - is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om het onder het overgangsrecht brengen van deze bebouwing te rechtvaardigen. De gebouwen zijn immers tevens voor gebruik als manege bestemd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de plandelen met de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "opslag" zijn vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
9. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" ten onrechte is beperkt. Hij vreest dat het stallen van zijn pony's niet valt onder de functie ‘manege’.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik voor de functie ‘manege’ ook het stallen van de pony's van [appellant sub 1] inhoudt, zodat dit gebruik voortgezet kan worden.
9.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder a, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden onder meer bestemd voor een manege.
Ingevolge artikel 1, lid 1.54, van de planregels wordt onder manege verstaan een agrarisch verwant bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.
9.3. Anders dan de raad stelt sluit de definitie van manege ingevolge artikel 1, lid 1.54, van de planregels niet in het stallen van pony’s of paarden van derden die geen relatie hebben met de manege, nu dit geen manegepaarden zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Gemengd" is vastgesteld in strijd met de eisen die de rechtszekerheid daaraan stelt.
10. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het plan in strijd is met het Limburgs Kwaliteitsmenu (hierna: LKM), dat op 12 januari 2010 door provinciale staten van Limburg is vastgesteld en met de structuurvisie, omdat het plan niet voorziet in de mogelijkheid van landgoedontwikkeling op zijn perceel. [appellant sub 1] betoogt voorts dat met het plan ten onrechte de mogelijkheden om een landgoed te ontwikkelen verminderen, terwijl zijn perceel is aangemerkt als zoekgebied voor landgoederen.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan aansluit bij de uitgangspunten van het LKM, maar dat hij een mogelijkheid voor de ontwikkeling van een landgoed niet in het plan opneemt als niet vaststaat dat het initiatief daartoe aan de voorwaarden voldoet. Het initiatief van [appellant sub 1] voldoet volgens de raad niet aan de voorwaarden. Voorts stelt de raad dat met het plan het perceel van [appellant sub 1] niet minder geschikt is geworden voor landgoedontwikkeling.
10.2. In de structuurvisie staat dat in het noordelijke gedeelte van de Kuil één of meer landgoederen kunnen worden ontwikkeld, en dat daarop de module 'nieuwe landgoederen' van het LKM van toepassing is. In het LKM staat dat ter versterking van de natuurlijke, landschappelijke, economische en recreatieve functie van het buitengebied nieuwe landgoederen kunnen worden opgericht. Voorts staat er dat een landgoed een minimale oppervlakte heeft van ongeveer 10 ha nieuw groen, maar dat maatwerk daarin mogelijk is. Het rood kan volgens het LKM verschillende passende functies herbergen, maar wanneer dit de functie wonen betreft wordt bij een landgoed van ongeveer 10 ha gedacht aan maximaal vier wooneenheden in een gebouw van allure of in een samenhangend ensemble. Als variant kunnen bij bestaande (woon)gebouwen, zoals voormalige boerenbedrijven, landgoederen worden gevormd met een oppervlakte van minimaal 5 ha nieuwe natuur. Daarbij kan een passende functionele invulling van de gebouwen worden gezocht, aldus het LKM. Voorts staat er dat landgoederen over het algemeen sterk verbonden zijn met de lokale situatie en dat het dan ook aan de gemeente is om op het lokale niveau verder invulling aan deze ontwikkeling te geven.
10.3. De Afdeling overweegt dat in de structuurvisie noch het LKM staat dat in bestemmingsplannen bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden voor landgoederen opgenomen dienen te worden. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad als uitgangspunt hanteert dat bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden voor landgoederen in een plan worden opgenomen indien het initiatief daartoe aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het initiatief ten tijde van de vaststelling van het plan niet aan de daaraan gestelde voorwaarden voldeed. Voorts overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat het plan de mogelijkheden voor landgoedontwikkeling vermindert, nu de raad daarvoor de voorwaarden in het LKM hanteert en daarin uitgegaan wordt van de oppervlakte van het perceel.
11. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het plan ten onrechte geen ontwikkelingsmogelijkheden aan zijn perceel toekent, terwijl met het plan wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de gronden met bedrijfs- en sportbestemmingen worden toegekend, overweegt de Afdeling als volgt.
De raad stelt dat gronden met de bestemming "Bedrijf" waarop ontwikkelingen worden toegestaan in het gebied, liggen aan de Rijksweg en nabij de bebouwde kommen van Molenhoek en Mook die een ander karakter hebbe dan de Kuil, waarin het perceel van [appellant sub 1] ligt. De Afdeling overweegt dat gronden met een agrarische bestemming een ander karakter hebben dan gronden met een bedrijfs- of sportbestemming, zodat de raad daarvoor in redelijkheid een andere planregeling heeft kunnen vaststellen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen aan het perceel van [appellant sub 1] minder ontwikkelingsmogelijkheden toe te kennen dan aan gronden met een bedrijfs- of sportbestemming binnen het plan.
12. Voor zover [appellant sub 1] zich in het beroepschrift heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
13. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd", in strijd is met de eisen die de rechtszekerheid daaraan stelt. Tevens ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal" en wat betreft de plandelen met de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "opslag", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de eisen die de rechtszekerheid stelt dan wel wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is voor het overige ongegrond.
14. Gerpromij betoogt dat het in de Nota zienswijzen genoemde onderzoek "Landschapsecologische visie Molenhoek" door Grontmij uit 2002 en de aanvullende planteninventarisatie door L.J. van der Ent bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage hadden moeten worden gelegd.
14.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
14.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de planteninventarisatie is opgesteld ten behoeve van voorbereidingsbesluiten die voorafgaand aan de planprocedure zijn genomen. De Afdeling overweegt dat de raad de beide in de Nota zienswijzen genoemde onderzoeksrapporten niet ten behoeve van het plan heeft laten opstellen, zodat deze geen op het plan betrekking hebbende stukken zijn die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze stukken bij het ontwerpbestemmingsplan hadden moeten worden gevoegd.
15. Voor zover Gerpromij betoogt dat de structuurvisie ten onrechte als uitgangspunt aan het plan ten grondslag is gelegd, omdat over de structuurvisie geen overleg met haar heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat in deze procedure het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt. De omstandigheid dat bij de vaststelling van de structuurvisie geen overleg heeft plaatsgevonden met Gerpromij - wat daar ook van zij - kan derhalve aan de rechtmatigheid van het hier ter toetsing voorliggende besluit niet in de weg staan.
16. Het beroep van Gerpromij richt zich tegen de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch met waarden" en "Sport" voor de gronden met de kadastrale aanduidingen sectie A, nummers 5282, 5284, 5951, 5283, 3385, 3378 en 2741. Deze gronden liggen in het noordelijke deel van het plangebied, in het gedeelte dat de Kuil wordt genoemd.
17. Wat betreft het betoog dat Gerpromij als eigenaar van een substantieel deel van het plangebied niet geconfronteerd kan worden met een eenzijdig opgelegde bestemming, waarmee zij het niet eens is, stelt de Afdeling voorop dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toekennen van bestemmingen en geven van regels, ook al is de grondeigenaar het daarmee niet eens. Bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid dient de raad alle betrokken belangen af te wegen en komt een ieder het recht toe zijn zienswijze naar voren te brengen.
Gerpromij is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan bij de raad naar voren te brengen. Uit de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift vloeit de plicht voor de raad voort om in overleg te treden met grondeigenaren over de door hen gewenste ontwikkelingen.
18. Gerpromij betoogt voorts dat ten onrechte aan haar gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" niet een meer op ontwikkeling gerichte bestemming is toegekend. Zij voert daartoe aan dat de bestemming "Agrarisch met waarden" niet passend is, omdat de gronden geen zelfstandige agrarische betekenis hebben nu geen agrarisch bouwblok is toegekend. Volgens Gerpromij zou bebouwing op haar gronden eenvoudig op bebouwing in de omgeving kunnen aansluiten.
18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij ervoor heeft kunnen kiezen de bestaande situatie zoveel mogelijk in het plan te vertalen. Hij acht agrarisch gebruik van de gronden ook zonder toevoeging van een bouwperceel mogelijk. Tevens stelt hij dat gelet op de structuurvisie nieuwvestiging van agrarische bedrijven op de gronden van Gerpromij niet wenselijk is. Voorts stelt de raad dat de gronden van Gerpromij met de bestemming "Agrarisch met waarden" niet direct aan bebouwd gebied grenzen.
18.2. Zoals in overweging 3.4 is vermeld staat in de structuurvisie dat de basisinspanning met betrekking tot de Kuil het behoud van de bestaande landschaps- en natuurwaarden is. De raad heeft in dit geval aangesloten bij de feitelijke situatie en een bestemming toegekend waarmee de landschaps- en natuurwaarden beschermd worden. De raad heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van behoud van de bestaande situatie en de landschaps- en natuurwaarden dan aan het belang van Gerpromij om door investeringen de gronden op andere wijze te kunnen exploiteren. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet gebleken is van dusdanig concrete plannen van Gerpromij voor deze gronden dat de raad daarmee rekening had behoren te houden. Dat de gronden naast reeds bebouwd gebied liggen - wat daar ook van zij - maakt het voorgaande niet anders. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat het toevoegen van een agrarisch bouwblok op de gronden van Gerpromij met de bestemming "Agrarisch met waarden" niet strookt met het uitgangspunt in de structuurvisie dat nieuwe agrarische bedrijven in de Kuil niet wenselijk zijn. De omstandigheid dat op de gronden geen agrarisch bouwperceel aanwezig is, doet er voorts niet aan af dat de gronden overeenkomstig de bestemming gebruikt kunnen worden.
19. De Afdeling begrijpt het betoog van Gerpromij dat de raad ten onrechte niet heeft aangegeven wat de status van het ontwikkelingsfonds is en onder welke voorwaarden daarop aanspraak gemaakt kan worden, als volgt. Gerpromij vreest als gevolg van het plan te moeten investeren in de natuurlijke waarden op haar gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en acht onvoldoende duidelijk of en zo ja onder welke voorwaarden zij daarvoor gecompenseerd kan worden uit het fonds "Structuurvisie Lierdal 2010-2020" (hierna: het fonds). Voorts betoogt zij dat onduidelijk is of er voldoende middelen beschikbaar zijn om de natuurlijke waarden te versterken en kwaliteit toe te voegen.
19.1. In het voorgaande bestemmingsplan "Omgeving Molenhoek" was aan de gronden van Gerpromij waaraan in het onderhavige plan de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend, de bestemming "Agrarisch gebied AG-Z" toegekend.
19.2. Ingevolge de bestemmingsomschrijving in artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, zodat Gerpromij het huidige gebruik van de gronden kan voortzetten. Voorts overweegt de Afdeling dat Gerpromij niet als gevolg van het plan kan worden verplicht investeringen te doen in het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Voor zover Gerpromij betoogt dat de voorwaarden waaronder van het fonds een bijdrage kan worden ontvangen niet duidelijk zijn, overweegt de Afdeling dat dit een aspect van uitvoering betreft dat in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor de gronden van Gerpromij, reeds omdat dit een conserverend karakter heeft, financieel uitvoerbaar is.
20. Wat betreft het betoog dat de raad niet inhoudelijk is ingegaan op het rapport "Natuur en Landschap van 'de Kuil' en haar omgeving (Molenhoek, Gemeente Mook en Middelaar)" van J. Sevink uit juni 2004 (hierna: het rapport van Sevink) waarop Gerpromij zich beroept, overweegt de Afdeling als volgt.
In de omstandigheid dat de raad bij de beantwoording van de zienswijze van Gerpromij het rapport van Sevink niet expliciet heeft genoemd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende op het door Gerpromij bij de zienswijze overgelegde rapport van Sevink is ingegaan, nu Gerpromij heeft volstaan met het bij haar zienswijze overleggen van dit rapport en niet heeft aangegeven waarom het rapport van Sevink voor haar zienswijze van belang is. Daarbij komt dat blijkens de bij het natuuronderzoek gevoegde lijst van geraadpleegde literatuur het rapport van Sevink aan het natuuronderzoek ten grondslag is gelegd, zodat de raad door het natuuronderzoek ook het rapport van Sevink bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
21. Gerpromij betoogt voorts dat met de aanduiding "houtsingel" op de gronden met de bestemming "Sport" de gebruiks- en exploitatiemogelijkheden van haar gronden te vergaand worden beperkt.
21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanduiding "houtsingel" slechts tot gevolg heeft dat bepaalde werkzaamheden uitsluitend met een omgevingsvergunning uitgevoerd mogen worden en dat dit niet aan het uitvoeren van sportactiviteiten in de weg staat.
21.2. Aan de gronden van Gerpromij voor zover daaraan de aanduiding "houtsingel" is toegekend, is de bestemming "Sport" toegekend met de aanduiding "skibaan". Ter plaatse zijn houtopstanden aanwezig in de vorm van een houtsingel.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
b. een skibaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "skibaan";
d. ter plaatse van de aanduiding "houtsingel": een houtsingel;
Ingevolge lid 12.5.1 is het verboden om ter plaatse van de aanduiding "houtsingel" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden en bomen te rooien.
Ingevolge lid 12.5.2 is het bepaalde in lid 12.5.1 niet van toepassing op:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
Ingevolge lid 12.5.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.5.1 slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de instandhouding van de houtsingel niet onevenredig wordt aangetast.
21.3. De Afdeling overweegt dat het plan met de aanduiding "houtsingel" de bestaande houtsingel tegen rooien en kappen beschermt. Gelet op hetgeen in de structuurvisie staat omtrent de te beschermen landschaps- en natuurwaarden voor de gronden van Gerpromij, heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van behoud van de houtsingel dan aan het belang van Gerpromij. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat gelet op de ligging van de houtsingel aan de rand van de gronden met de aanduiding "skibaan", de omstandigheid dat de houtsingel reeds aanwezig is en de omstandigheid dat ingevolge de planregeling uitsluitend de mogelijkheden om de houtsingel te rooien of te kappen aan voorwaarden worden verbonden, niet aannemelijk is dat de aanduiding "houtsingel" de exploitatie van de gronden op ernstige wijze beperkt. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "houtsingel" aan de gronden van Gerpromij met de bestemming "Sport" en de aanduiding "skibaan" heeft kunnen toekennen.
22. Voor zover Gerpromij betoogt dat onduidelijk is of de gronden met de bestemming "Sport" en de aanduiding "skibaan" uitsluitend voor een skibaan gebruikt mogen worden, of dat er tevens aan de sportfunctie gelieerde horeca als bedoeld in artikel 12, lid 12.1, onder a en b, van de planregels is toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt.
22.1. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, onder b en onder 1, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van sportactiviteiten en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "skibaan" voor een skibaan, met daaraan ondergeschikt aan de sportfunctie gelieerde horeca.
22.2. Uit de bewoordingen van artikel 12, lid 12.1, onder a, onder b en onder 1, van de planregels volgt dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Sport" en de aanduiding "skibaan" tevens daaraan ondergeschikte aan de sportfunctie gelieerde horeca is toegestaan.
23. Voor zover Gerpromij in haar beroepschrift verwijst naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Gerpromij heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
24. In hetgeen Gerpromij heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover bestreden strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Gerpromij is ongegrond.
25. Van kosten van [appellant sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Wat betreft Gerpromij bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Mook en Middelaar van 8 december 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Het Lierdal", voor zover het betreft:
- het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal";
- het plandeel met de bestemming "Gemengd";
III. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gerpromij Renkum VI B.V. geheel en het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voor het overige ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Mook en Middelaar aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013