ECLI:NL:RVS:2013:BY9954

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102290/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor de verplaatsing van een griendbedrijf in Hellouw

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Verplaatsing griendbedrijf te Hellouw" door de raad van de gemeente Neerijnen op 9 december 2010. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten, allen wonend in Hellouw, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juli 2012 behandeld. De appellanten betogen dat de raad ten onrechte het bestemmingsplan heeft vastgesteld, omdat het plan niet voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Ze stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de brandveiligheid, de waterhuishouding, en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid en dat de brandveiligheid voldoende is gewaarborgd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 januari 2013 geoordeeld dat het bestreden besluit voor een deel in strijd is met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van enkele appellanten zijn gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel". De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, wat betekent dat de raad de mogelijkheid heeft om het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen, mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

201102290/1/R2.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3.    [appellant sub 3], wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen,
4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen,
5.    [appellant sub 5], wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen,
6.    [appellant sub 6], wonend te Hellouw, gemeente Neerijnen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing griendbedrijf te Hellouw" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 5] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. F. Reith, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. F. Reith, en de raad, vertegenwoordigd door ing. N.A. van de Wetering, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door D. Ballegooi en mr. F.H. Eijmaal, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de raad verzocht nadere informatie te verschaffen. De raad heeft hierop geantwoord. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [belanghebbende] hebben daarop gereageerd. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. Bij brieven van 27 november 2012 heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
2.    Het plan maakt de verplaatsing van een griendbedrijf aan de [locatie] naar een perceel aan de Paalgraaf en Bommelkampgraaf (hierna: het perceel) mogelijk.
Formele gronden
3.    Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat het voorontwerp en het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage hebben gelegen, wordt overwogen dat noch de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich tegen die handelwijze verzet.
4.    [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de raad ten onrechte niet alle op het plan betrekking hebbende stukken bij het ontwerpbesluit en bij het vastgestelde besluit ter inzage heeft gelegd.
[appellanten sub 4] voeren daartoe aan dat geen akkoordverklaring van de brandweer over de brandveiligheid en geen beoordeling van de brandweer van de bluswatervoorzieningen ter inzage zijn gelegd. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen voorts dat geen gedegen flora- en faunaonderzoek ter inzage is gelegd, terwijl volgens de quickscan van IJzerman advies van 3 juli 2008 nader onderzoek vereist is.
4.1.    Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
De plicht als opgenomen in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb heeft slechts betrekking op reeds bestaande stukken. De door [appellanten sub 4] bedoelde stukken van de brandweer waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan nog niet voorhanden. Het door [appellant sub 5] en [appellant sub 6] bedoelde nadere flora- en faunaonderzoek was evenmin voorhanden aangezien de raad een dergelijk nader onderzoek in het kader van het bestreden besluit niet heeft laten uitvoeren. Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is derhalve niet geschonden.
4.2.    Voor zover het betoog van [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betrekking heeft op de terinzagelegging van het vastgestelde besluit, overweegt de Afdeling dat deze grond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Inhoudelijke gronden
5.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" ter plaatse van het perceel. Zij stellen zich op het standpunt dat de raad ter plaatse ten onrechte de vestiging van een griendbedrijf mogelijk heeft gemaakt.
Aard en omvang bedrijf
6.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de in het plan toegestane omvang van het griendbedrijf niet noodzakelijk is. [appellant sub 3] voert in dit kader aan dat het rapport "Verplaatsing Griendbedrijf [belanghebbende], bedrijfseconomische onderbouwing" van LTO Noord Advies van 30 maart 2010 (hierna: bedrijfseconomisch advies) ten onrechte aan het plan ten grondslag is gelegd aangezien LTO Noord niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijke deskundige.
Voorts stellen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] dat een griendbedrijf gelet op de aard van de activiteiten niet passend is in het agrarisch gebied.
[appellant sub 5] betoogt verder dat uit het begrip 'griendbedrijf' zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.1, van de planregels onvoldoende blijkt welke werkzaamheden toegelaten zijn binnen de bestemming "Agrarisch - Griendhandel", wat tot onduidelijkheid zou kunnen leiden bij de handhaving.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de met het plan mogelijk gemaakte omvang van het bedrijf, waaronder een uitbreiding van 300 m2, noodzakelijk is voor een duurzame bedrijfsvoering van het griendbedrijf van [belanghebbende].
6.2.    In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" met de aanduiding "bouwvlak" en "bedrijfswoning" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Griendhandel" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf gericht op de ambachtelijke be- en verwerking van griend, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, alsmede voor de huisvesting van seizoensgebonden arbeiders, een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", een en ander met de daarbij behorende ondergeschikte kantoorvoorzieningen, productiegebonden detailhandel in voedings- en genotmiddelen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en zinkers, groenvoorzieningen, zoals bermen en overige beplanting, verkeers- en parkeervoorzieningen, waaronder in- en uitritten en overige verhardingen, nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge lid 3.3.1 (bedoeld is: 3.3.3) zijn binnen de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte niet-agrarische activiteiten toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte aan niet-agrarische activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m², de nevenfunctie qua oppervlak en inkomensafhankelijkheid ondergeschikt blijft, de uitoefening van de nevenfunctie geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk, er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in lokaal geproduceerde agrarische producten, en er geen buitenopslag voor de nevenfunctie plaatsvindt.
6.3.    Volgens het door de raad aan het plan ten grondslag gelegde bedrijfseconomisch advies zijn de investeringsplannen van het bedrijf belangrijk voor de continuïteit van de onderneming. De enkele stelling van [appellant sub 3] dat het rapport niet door een onafhankelijke deskundige is opgesteld, is onvoldoende om aan te nemen dat de raad zich niet op het rapport heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de met het plan mogelijk gemaakte omvang van het bedrijf onvoldoende is onderbouwd.
6.4.    In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is omschreven welk gebruik is toegestaan op de gronden met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel". Hieruit volgt dat het hoofdgebruik dat is toegestaan het ambachtelijk be- en verwerken van griend omvat. Voorts is productiegebonden detailhandel in voedings- en genotmiddelen toegestaan. Daarnaast zijn in artikel 3, lid 3.3.3, van de planregels nadere regels gegeven voor de op het plandeel toegestane niet-agrarische activiteiten. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd biedt, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan onvoldoende duidelijk is over het toegestane gebruik.
Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een griendbedrijf ter plaatse niet passend is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het in het plan toegestane gebruik aan een agrarisch bedrijf gelieerde activiteiten betreft.
Provinciaal beleid
7.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het toepasselijke provinciale beleid. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren daartoe aan dat het plan niet leidt tot een verbetering van de leefbaarheid, de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit. Zij wijzen in dat verband op een brief van de betrokken dienst van de provincie van 1 december 2009.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] stellen verder dat het plan in strijd is met het beleid ter bescherming van kwetsbare komgronden, zoals opgenomen in het beleidsstuk "Nationaal landschap rivierengebied, Integraal uitvoeringsprogramma voor het Gelderse deel", van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 mei 2007. [appellanten sub 4] voeren verder aan dat het plan in strijd met het Streekplan Gelderland 2005 is vastgesteld aangezien dat beleid slechts de vestiging van volwaardige grondgebonden melkveehouderijen en akkerbouwbedrijven ter plaatse toestaat.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd met het provinciale beleid is vastgesteld. Hierbij stelt de raad dat het plangebied geen deel uitmaakt van waardevol open gebied. Voorts acht de raad de verplaatsing van het bedrijf naar deze locatie in het licht van het provinciale beleid mogelijk aangezien sprake is van een agrarisch bedrijf dat gericht is op de benutting van land door verbouw en het oogsten van gewas. De raad wijst er voorts op dat met de betrokken dienst van de provincie overleg is gevoerd en dat nader advies is ingewonnen, naar aanleiding waarvan de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde brief is verzonden, aldus de raad.
7.2.    De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid als hier aan de orde. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het plan. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
Landschapsontwikkelingsplan
8.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel", in strijd is met het Landschapsontwikkelingsplan "Nieuwe stromen door het landschap" van de gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen uit 2008 (hierna: het LOP). Zij voeren aan dat door de vestiging van het griendbedrijf de openheid van het landschap wordt aangetast, hetgeen strijdig is met het beleid als opgenomen in het LOP. De raad heeft volgens hen niet gemotiveerd waarom is afgeweken van het LOP.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd met het LOP is vastgesteld aangezien binnen het plangebied in de huidige situatie al geen sprake meer is van een wijds landschap. Bovendien is het LOP richtinggevend en niet sturend, aldus de raad.
8.2.    In het LOP is vermeld: "Het LOP vormt na vaststelling een adviserend beleidsstuk dat meegenomen kan worden voor het opstellen van bestemmingsplannen. Echter het beleid dat wordt geïnitieerd vanuit het LOP bij het maken van een bestemmingsplan of herziening moet altijd in een afweging worden gebracht met de onderhavige bedrijfsbelangen. Hierbij mag geen nadeel ontstaan voor bestaande of toekomstige bedrijven in het buitengebied of de toekomstige ontwikkeling daarvan".
8.3.    Daargelaten of het plan in strijd is met het LOP, heeft de raad zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat het LOP indicatief van aard is. Nu zowel in de plantoelichting als in het inrichtingsvoorstel van Tuinburo wordt gerefereerd aan het LOP heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat hij het LOP voldoende in zijn afweging heeft betrokken.
Uitzicht
9.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] stellen dat door de voorziene bebouwing hun uitzicht onevenredig zal worden aangetast en dat de bebouwing door de omvang bovendien niet landschappelijk inpasbaar is.
9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bebouwing en de opslag van griend, landschappelijk zal worden ingepast en zoveel mogelijk aan het zicht zal worden onttrokken.
9.2.    Voorop gesteld dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, is de Afdeling van oordeel dat de aantasting van het uitzicht niet zodanig ernstig is dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen het plangebied en de perceelsgrens van de dichtstbijgelegen woning tenminste 40 meter bedraagt. Verder maakt de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" de aanleg van groenvoorzieningen mogelijk zodat de bebouwing landschappelijk kan worden ingepast. Uit de plantoelichting volgt overigens dat de bedrijfsbebouwing landschappelijk zal worden ingepast door de aanplant van onder meer knotwilgen, een haag en een opgaande windsingel.
Verkeer
10.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de in het plan mogelijk gemaakte bedrijfsverplaatsing leidt tot onevenredige verkeershinder en daardoor tot een verkeersonveilige situatie. Hiertoe voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4] en [appellant sub 3] aan dat de in het rapport "Verkeerskundige effecten bedrijfsverplaatsing [belanghebbende]" van Megaborn van 22 maart 2010 (hierna: het verkeersonderzoek), voorgestelde maatregel om medewerkers van het bedrijf te instrueren een andere route te kiezen dan de Irenestraat, niet juridisch afdwingbaar is. De raad kan volgens hen dan ook niet volstaan met een enkele verwijzing naar het genoemde rapport. [appellant sub 5] voert aan dat in het verkeersonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met een recente verlegging van de weg en voorts dat de metingen niet juist zijn verricht. Bovendien ontbreekt een vergelijking met de oude locatie van het bedrijf, aldus [appellant sub 5] en [appellant sub 6].
Voorts voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] aan dat de bestaande wegen niet geschikt zijn om de toename van het aantal vrachtauto's aan te kunnen. Zij betogen dat, gelet op de toename van het vrachtverkeer, de wegen aangepast zullen moeten worden zodat sprake is van een reconstructie van de weg als bedoeld in de Wet geluidhinder. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen in dit verband tevens dat de kosten van de aanpassing van de wegen ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de verplaatsing van het bedrijf naar het perceel niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het verkeer of een verkeersonveilige situatie. Hierbij verwijst de raad naar het verkeersonderzoek.
10.2.    Uit het aan het plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek volgt dat de verkeersproductie van het griendbedrijf ongeveer 12 zware en 70 lichte motorvoertuigen per etmaal bedraagt. In de Irenestraat leidt dit tot een verkeersintensiteit van maximaal 274 motorvoertuigen per etmaal en op de Paalgraaf tot maximaal 267 motorvoertuigen per etmaal. De absolute verkeerstoename als gevolg van de verplaatsing van het bedrijf leidt niet tot een overschrijding van de kritische drempelwaarden van 4000 motorvoertuigen per etmaal zoals het CROW voor erftoegangswegen hanteert, zo volgt uit het verkeersonderzoek. In het verkeersonderzoek is voorts vermeld dat de bewoners van de nabijgelegen woningen deze toename gevoelsmatig wel als problematisch kunnen ervaren. Dit gevoel wordt evenwel niet onderbouwd door de daadwerkelijke intensiteiten, aldus het verkeersonderzoek.
10.3.    De Afdeling is van oordeel dat hetgeen is aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de raad zich niet op het verkeersonderzoek heeft mogen baseren. Weliswaar is het registratiesysteem waarmee het aantal verkeersbewegingen is onderzocht enkele dagen defect geweest, maar niet gebleken is dat als gevolg daarvan onvoldoende gegevens zijn verzameld voor een betrouwbaar beeld van de verkeersintensiteit. Voorts is niet gebleken dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met de gewijzigde verkeerssituatie op het kruispunt van de Paalgraaf met de Irenestraat/Bommelkampgraaf aangezien ter zitting vast is komen te staan dat deze situatie reeds voor het uitvoeren van het onderzoek was gewijzigd.
Verder is niet anderszins gebleken dat het verkeersonderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op het onderzoek heeft mogen baseren. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is om de gestelde toename van verkeer aan te kunnen.
Wat betreft het door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gestelde omtrent de juridische afdwingbaarheid van de in het verkeersonderzoek voorgestelde maatregel om de medewerkers van het bedrijf geen gebruik te laten maken van de Irenestraat, is van belang dat deze maatregel uitsluitend wordt voorgesteld om het gevoel van verkeersonveiligheid bij de omwonenden weg te nemen, niet omdat niet aan de richtlijnen van het CROW wordt voldaan of anderszins zou zijn gebleken dat de wegen ongeschikt zouden zijn om het verkeer af te wikkelen. Bovendien geldt in de Irenestraat een verbod voor vrachtauto's zodat die geen gebruik mogen maken van deze straat. Voor zover ter zitting is gesteld dat ondanks dit verbod vrachtauto's gebruik maken van de Irenestraat, overweegt de Afdeling dat dit ziet op de handhaving van de ter plaatse geldende verkeersregels, welk aspect in deze procedure niet aan de orde is. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige verkeershinder. Voorts is gebleken dat het onderhavige plan, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, geen aanpassing van wegen met zich brengt. Hierbij is van belang dat voor de Paalgraaf, waarover het vrachtverkeer van en naar het bedrijf zal rijden, voor bestemmingsverkeer een ontheffing van de asbelasting van maximaal 4,8 ton geldt. Gelet hierop heeft de raad bij de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het plan terecht geen rekening gehouden met de kosten voor de aanpassing van wegen.
Huisvesting seizoenarbeiders
11.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] voeren aan dat de duur van de huisvesting ten onrechte niet in het plan is gemaximeerd en dat de huisvesting in de nabije omgeving van de griendopslag tot een brandgevaarlijke situatie zal leiden. Voorts vrezen zij dat de huisvesting van seizoenarbeiders tot overlast en een onaanvaardbare toename van verkeer zal leiden.
11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de huisvesting van seizoenarbeiders aansluit bij de regionale en gemeentelijke regelingen die hiervoor zijn opgesteld. Verder stelt de raad dat huisvesting alleen mogelijk is voor op het bedrijf werkzame arbeiders en dat de huisvesting, gezien de schaal waarop dit plaatsvindt, niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het verkeer.
11.2.    Ingevolge artikel 3, lid 3.3.1, van de planregels is binnen de bestemming "Agrarisch -Griendhandel" de huisvesting van seizoensgebonden arbeiders toegestaan, met dien verstande dat:
a de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
b de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
c de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bebouwingsgrenzen van een bedrijfsgebouw;
d de gezamenlijke vloeroppervlakte aan huisvesting niet meer mag bedragen dan 200 m²;
e huisvesting van seizoenarbeiders niet is toegestaan op de eerste bouwlaag;
f er geen sprake mag zijn van milieu hygiënische belemmeringen;
g de huisvesting uitsluitend inpandig mag plaatsvinden voor op het bedrijf werkzame arbeiders;
h uitsluitend huisvesting van op het bedrijf werkzame seizoenarbeiders is toegestaan;
i het aantal te huisvesten seizoenarbeiders niet meer mag bedragen dan 20.
11.3.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de duur van het verblijf van seizoenarbeiders had moeten beperken. Daartoe wordt overwogen dat uit de stukken is gebleken dat het griendbedrijf het hele jaar behoefte heeft aan seizoenarbeiders. Gelet op die behoefte is de duur van de huisvesting niet gemaximeerd. Daarnaast heeft de raad ter zitting onweersproken verklaard dat de regeling voor seizoenarbeiders in het plan in overeenstemming is met het ter zake doende beleid zoals opgesteld door de regio Rivierenland, waarvan de gemeente Neerijnen deel uitmaakt.
Uit de memo "Bestemmingsplan Verplaatsing griendbedrijf te Hellouw" van de brandweer Geldermalsen, Neerijen, Lingewaal van 19 oktober 2010 volgt dat de brandweer geen belemmering ziet in het bestemmingsplan voor de huisvestiging van seizoenarbeiders. Niet gebleken is dat de memo in zoverre dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich er niet op heeft mogen baseren, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot een brandonveilige situatie zal leiden.
Nu in het verkeersonderzoek rekening is gehouden met de verkeersbewegingen als gevolg van de seizoenarbeiders, bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de huisvesting van seizoenarbeiders tot onaanvaardbare verkeershinder zal leiden.
Brandveiligheid
12.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen voorts dat de verplaatsing van het griendbedrijf vanuit het oogpunt van brandveiligheid tot een onaanvaardbare situatie zal leiden. Zij voeren daartoe aan dat de afstand tussen het bedrijf en hun woningen te klein is en dat bovendien in het plan geen regels voor de minimaal aan te houden afstand zijn opgenomen. Voorts is in het plan ten onrechte niet het vereiste van de brandweer opgenomen dat maximaal 400 m3 griendhout mag worden opgeslagen met een tussenruimte van 10 meter. Daarnaast achten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de in de planregels opgenomen beperking van de opslag van griendhout tot een maximale hoogte van 4 meter, gelet op de brandveiligheid onvoldoende, aangezien ook de totale omvang van de griendopslag in dat kader van belang is. Voorts stellen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat onduidelijk is op welke wijze wordt voorzien in voldoende bluswater.
12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de brandveiligheid voldoende wordt gegarandeerd in algemene regels en vergunningen. Hierbij wijst de raad erop dat de brandweer het plan heeft beoordeeld en akkoord bevonden. Hierin zijn aspecten als bereikbaarheid en de bluswatervoorziening beoordeeld, aldus de raad.
12.2.    De raad heeft het aspect brandveiligheid onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het onderzoek "Berekening warmtestraling griendopslag" van LBO+, bouw- en brandtechnisch adviesbureau van 26 oktober 2010 (hierna: het brandveiligheidonderzoek). Hierin is onderzocht of de griendopslagplaats voldoende veiligheid biedt voor de belendende percelen en de bebouwing op eigen terrein in geval van brand. De conclusie is dat de afstand van de opslagplaats tot de perceelsgrenzen dusdanig groot is dat een eventuele brand niet als gevolg van stralingswarmte kan overslaan naar toekomstige gebouwen die eventueel op de perceelsgrens worden gebouwd. Wel is de afstand van de opslagplaats tot de noordgevel van de bedrijfsloods op eigen terrein dusdanig klein dat deze uitgevoerd dient te worden met een brandwerendheid van ten minste 90 minuten. Verder dient rondom de opslagplaats een benaderingsstrook van 20 meter aan drie zijden te worden vrijgehouden van obstakels en griendhout, aldus het brandveiligheidonderzoek.
Voorts vermeldt het memo van de brandweer Geldermalsen, Neerijen en Lingewaal van 19 oktober 2010 onder meer dat indien de naast het bedrijf gelegen watergang wordt verbreed, de watervoorziening voldoende is om eventuele brand op het perceel te kunnen bestrijden.
12.3.    Niet gebleken is dat het brandveiligheidsonderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich er niet op heeft mogen baseren. Zoals overwogen in 11.3 is hiervan ten aanzien van het memo eveneens niet gebleken. Gelet op deze onderzoeken is de Afdeling van oordeel dat de raad de brandveiligheid voldoende heeft onderzocht. Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat in de benodigde omgevingsvergunning de betreffende brandveiligheidseisen worden opgenomen. Ten aanzien van blusvoorzieningen is ter zitting verder gebleken dat de naast het perceel gelegen sloot reeds is verbreed en dat tevens op het terrein een brandput zal worden gerealiseerd, zodat voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zullen zijn. Niet gebleken is dat het plan aan de uitvoering van de in het brandveiligheidsonderzoek genoemde maatregelen in de weg staat. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een brandonveilige situatie zal leiden.
Waterhuishouding
13.    [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de aanleg van een nieuwe bluswatervoorziening in verband met de brandveiligheid zal leiden tot een aantasting van de waterhouding. Voorts voert [appellant sub 5] aan dat het berekend oppervlak verharding dat de ontwikkeling van het bedrijf tot gevolg zal hebben, onjuist is waardoor bij de beoordeling van de effecten op de waterhuishouding van verkeerde gegevens is uitgegaan.
13.1.     De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen negatieve invloed zal hebben op de waterhuishouding.
13.2.    In de plantoelichting is vermeld dat het Waterschap Rivierenland geen bezwaar heeft tegen de in het plan voorziene ontwikkelingen nu deze geen nadelig effect zullen hebben op het oppervlaktewater. Ter zitting heeft de raad voorts te kennen gegeven dat hierbij tevens de verbreding van de sloot is betrokken. Daarnaast staat in de plantoelichting dat als gevolg van de verharding die op het perceel zal worden aangebracht, een retentievoorziening moet worden aangelegd. De exacte waterbergingsopgave zal worden afgestemd met het waterschap. Nu het plan ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels binnen de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" tevens voorziet in de mogelijkheid om de waterhuishoudkundige voorzieningen aan te leggen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen ernstige gevolgen voor de waterhuishouding zal hebben.
Historisch dorpsgezicht
14.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat door de vestiging van het griendbedrijf op het perceel het historisch dorpsgebied, zoals aangewezen in de welstandsnota van de gemeente Neerijnen, wordt aangetast. Zij betogen dat in de welstandsnota is opgenomen dat het gebied vanuit het oogpunt van welstand beschermd dient te worden. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat door de vestiging van het griendbedrijf het historische waardevolle dorpsgebied zal worden aangetast aangezien door de beoogde bebouwing en opslag de Hooglandse en de Laaglandse molen geheel aan het zicht onttrokken zullen worden.
14.1.    In de plantoelichting is vermeld dat de Irenestraat, welke straat in het verlengde van de Bommelkampgraaf ligt, op grond van de welstandsnota is aangewezen als historisch dorpsgebied. Het perceel is niet als zodanig aangewezen, maar is aangemerkt als buitengebied. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het plan geen afbreuk doet aan het in de welstandsnota opgenomen historisch waardevolle dorpsgezicht. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze stelling van de raad onjuist is.
Natura 2000/Flora en fauna
15.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen op de ligging van het plangebied nabij het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Waal" (hierna: het Natura 2000-gebied) en betogen dat de raad zich in zoverre niet heeft mogen baseren op de quickscan van IJzerman advies van 3 juli 2008 (hierna: de quickscan), nu deze uitgaat van verouderde gegevens. Zij stellen dat het plan leidt tot een significante verstoring van waarden van het Natura 2000-gebied.
[appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen verder dat de uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat aangezien de raad ten onrechte geen vervolgonderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten en amfibieën in de om het terrein liggende sloten. De quickscan biedt in zoverre onvoldoende onderbouwing aangezien daarin is gesteld dat vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van dergelijke soorten noodzakelijk is.
15.1.    De raad stelt zich onder verwijzing naar de quickscan op het standpunt dat de verplaatsing van het griendbedrijf geen significante aantasting van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied met zich zal brengen en dat de aanwezige natuurwaarden niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
15.2.    In de quickscan is vermeld dat het plangebied op een afstand van 4.000 meter van het Natura 2000-gebied ligt. De geplande ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel zijn volgens de quickscan niet van invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de aard van de ruimtelijke ontwikkelingen is de externe werking verwaarloosbaar, zo volgt uit de quickscan.
15.3.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de bij het opstellen van de quickscan gebruikte gegevens. Het enkele feit dat deze gegevens dateren uit 2008, leidt niet tot het oordeel dat deze daarmee ook onjuist geacht moeten worden. Voorts is niet anderszins gebleken dat het onderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op het onderzoek heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft de raad de quickscan aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De raad heeft zich derhalve, gelet op de quickscan, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot een significante aantasting van de natuurwaarden waarvoor het het Natura 2000-gebied is aangewezen zal leiden.
15.4.    Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat het plan gelet op de in de Flora- en faunawet opgenomen verplichtingen niet uitvoerbaar is, stelt de Afdeling voorop dat de vragen of voor de uitvoering van een plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel aan de orde komen in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
15.5.    In de quickscan is, voor zover thans van belang, vermeld dat de sloot rondom het plangebied mogelijk leefgebied is voor strikt beschermde amfibieën en vissen. Indien de ontwikkelingen het dempen of aantasten van de bestaande sloot betreffen, is een vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vaste verblijfslocaties voor beschermde vissoorten en amfibieën noodzakelijk.
15.6.    Ter zitting is vast komen te staan dat de bestaande sloot reeds is verbreed en dat hiervoor op grond van de Flora- en faunawet een onherroepelijke ontheffing is verleend. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Woon- en leefklimaat
16.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] vrezen dat door licht-, trilling,- geluid- onderscheidenlijk geurhinder het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen onaanvaardbaar zal worden aangetast.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] voeren aan dat door de toename van het verkeer en de lichten van het bedrijf lichthinder in hun woningen zal ontstaan. Voorts stellen zij dat door het licht dat door het bedrijf wordt veroorzaakt het nachtelijk duister zal worden aangetast.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] voeren verder aan dat de toename van het verkeer zal leiden tot trillinghinder in hun woningen. Zij betogen verder dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat de toename van het zware verkeer op de Paalgraaf beperkt zal zijn.
[appellant sub 3] betoogt voorts dat de op het bedrijf aanwezige voertuigen en werktuigen tot geurhinder zullen leiden.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen verder dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidhinder zal leiden. Zij voeren aan dat in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "[belanghebbende] locatie Bommelkampgraaf/Paalgraaf te Hellouw" van AGEL Adviseurs van 8 augustus 2008 (hierna: het akoestisch onderzoek), ten onrechte geen rekening is gehouden met 'incidentele situaties', met de gevolgen van de huisvesting van de seizoenarbeiders en met indirecte hinder. Bovendien is de raad bij de beoordeling van het geluid ten onrechte uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat de raad ten onrechte een overschrijding van de richtwaarden heeft geaccepteerd.
16.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, nu de beoogde ontwikkeling binnen de daarvoor geldende ruimtelijke en milieutechnische randvoorwaarden past.
De raad stelt zich onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek voorts op het standpunt dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidhinder zal leiden voor de bewoners van de Irenestraat.
16.2.    Zoals overwogen in 10.2 is in het verkeersonderzoek vermeld dat het griendbedrijf een toename van 12 zware voertuigen en 70 personenauto's per etmaal tot gevolg zal hebben. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat in de Irenestraat een verbod voor vrachtauto's geldt. Ten aanzien van de lichthinder als gevolg van het bedrijf, overweegt de Afdeling dat uit het inrichtingsvoorstel van Buro Tuin volgt dat het perceel grotendeels zal worden omzoomd door beplanting, waarbij van belang is dat de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" de aanleg van dergelijke groenvoorzieningen mogelijk maakt. Voorts is, blijkens de verbeelding, de bedrijfswoning tussen de woningen aan de Irenestraat en het bedrijf gesitueerd, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bedrijfswoning een afschermende werking zal hebben. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot ernstige lichthinder voor omwonenden.
16.3.     Verder heeft de raad aan het plan ten grondslag gelegd het rapport "Trillingsonderzoek woningen in de Irenestraat te Hellouw" van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. van 30 juni 2000. In dit rapport is onderzocht of in de woningen aan de Irenestraat trillinghinder optreedt ten gevolge van het landbouwverkeer dat rijdt over de Irenestraat. De conclusie is dat indien landbouwvoertuigen door de Irenestraat rijden, de toepasselijke richtwaarden in alle woningen worden overschreden. Een mogelijkheid om dit te voorkomen is het afsluiten van de Irenestraat voor landbouwverkeer en omleiden via bestaande wegen of een nieuw aan te leggen landbouwweg, aldus het rapport. Niet gebleken is dat het onderzoek dusdanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op het onderzoek heeft mogen baseren. Vast is komen te staan dat in de Irenestraat een verbod voor vrachtverkeer geldt. Daarnaast hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] niet anderszins aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkeling tot onaanvaardbare trillinghinder zal leiden. Gelet op het genoemde onderzoek heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot ernstige trillinghinder zal leiden.
16.4.    Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de bestemming ten aanzien van het aspect geur, is de raad uitgegaan van de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt voor geur een afstand van 30 meter aanbevolen tussen woningen en bedrijven gericht op dienstverlening ten behoeve van landbouw en tussen woningen en groothandelbedrijven in akkerbouwproducten en veevoeder met een verwerkingscapaciteit van 500 ton per uur of meer. De afstand tussen het plangebied en de perceelsgrens van de dichtstbijgelegen woning bedraagt tenminste 40 meter. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de richtafstand voor het aspect geur als opgenomen in de VNG-brochure, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot ernstige stankhinder voor de omwonenden zal leiden.
16.5.    Ten aanzien van het aspect geluid stelt de Afdeling voorop dat, anders dan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] in hun betoog ten aanzien van de toename van het verkeer hebben gesteld, de bestaande wegen geen fysieke wijziging ondergaan zodat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op hun woningen. Bij de vaststelling van het plan dient de raad evenwel in het kader van de belangenafweging te beoordelen of sprake is van onaanvaardbare geluidhinder.
De raad heeft het aspect geluid onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch onderzoek. In het akoestisch  onderzoek is uitgegaan van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] zoals voorzien op de nieuwe locatie van het bedrijf. Hierbij is tevens met het verkeer van en naar het bedrijf rekening gehouden. In het akoestisch onderzoek is getoetst aan de richtafstanden als opgenomen in de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt ten aanzien van geluid een afstand van 30 meter aanbevolen tussen woningen en bedrijven gericht op kurkwaren-, riet-, en vlechtwerkbedrijven ingeval sprake is van het omgevingstype rustige woonwijk en 10 meter in het geval sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. In het onderzoek is vermeld dat sprake is van het omgevingstype rustige woonwijk zodat is uitgegaan van een afstand van 30 meter. Nu de afstand tussen het plangebied en de perceelsgrens van de dichtstbijgelegen woning tenminste 40 meter bedraagt, wordt in het akoestisch onderzoek geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de richtafstand voor het aspect geluid als opgenomen in de VNG-brochure, zodat het plan in zoverre niet tot ernstige geluidhinder voor omwonenden zal leiden.
16.6.    Voorts is in het akoestisch onderzoek, gelet op de schaal van het voorziene bedrijf, vermeld dat ondanks dat voldaan is aan de richtafstand voor geluid als opgenomen in de VNG-brochure, nader onderzoek is verricht. De conclusie is dat de geluidbelasting op de gevel van de dichtstbijgelegen woning aan de Irenestraat 40 in de berekende ‘representatieve bedrijfssituatie’ een etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) bedraagt en in de situatie 'regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie' 50 dB(A). Hiermee kan volgens het onderzoek voldaan worden aan de voorgeschreven geluidetmaalwaarde van 50 dB(A) in artikel 2.17 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer; hierna: Activiteitenbesluit).
16.7.    In het akoestisch onderzoek is, anders dan [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 5] stellen, bij de berekening van de geluidbelasting rekening gehouden met incidentele situaties, indirecte hinder en het geluid als gevolg van de huisvesting van seizoenarbeiders op het perceel. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderzoek bij de berekening van de geluidbelasting geen rekening is gehouden met de relevante geluidbronnen op het perceel.
In het onderzoek is uitgegaan van de bedrijfsomvang van het griendbedrijf in de bestaande situatie met de geplande uitbreiding. Gebleken is echter dat deze situatie niet representatief kan worden geacht voor de maximale planologische mogelijkheden van het plan, aangezien het plan een verdere uitbreiding van het bedrijf mogelijk maakt. Nu in het akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel", heeft de raad zich ten onrechte bij de vaststelling van het plan op het akoestisch onderzoek gebaseerd. Het plan is in zoverre in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.
Conclusie
17.    In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 3], [appellanten sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 4] zijn ongegrond.
In stand laten rechtsgevolgen
18.    De Afdeling ziet aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.
18.1.    Bij brief van 20 september 2012 heeft de raad het nader akoestisch onderzoek "[belanghebbende] locatie Bommelkapgraaf/Paalgraaf te Hellouw" van AGEL Adviseurs van 12 september 2012 (hierna: het nader akoestisch onderzoek) overgelegd. In dit onderzoek is aanvullend op het akoestisch onderzoek van 8 augustus 2008 onderzoek gedaan naar de geluidbelasting in de situatie dat de productiecapaciteit op het terrein van de inrichting wordt verdubbeld. Tevens is de situatie onderzocht waarbij de productiecapaciteit is verdubbeld en de bebouwing op het terrein van de inrichting is uitgebreid. De conclusie van het nader akoestisch onderzoek is dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de Irenestraat 40 in de berekende ‘representatieve bedrijfssituatie’ een etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) heeft en bij 'regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie' van 48 dB(A). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat ook bij een verdubbeling van de productiecapaciteit kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.
18.2.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat in het nader akoestisch onderzoek niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan, zodat ook dit onderzoek het standpunt van de raad dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidhinder zal leiden, niet kan dragen. Zij voeren daartoe aan dat in het nader akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidtoename als gevolg van de toename van vracht- en personenverkeer. Voorts voeren zij aan dat in het onderzoek rekening had moeten worden gehouden met vergunningvrije bouwwerken, geluidreflectie als gevolg van de houtopslag, de gecombineerde laad- en losmomenten, het gebruik van tractoren, de juiste rijsnelheid op het terrein en met een andere situering van de wiepmachine.
18.3.    Met betrekking tot het betoog dat in het nader akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste invoergegevens ten aanzien van geluidreflectie heeft de raad gesteld dat houtopslag niet reflecterend is en meer bebouwing tot meer afscherming leidt, zodat de raad deze stellingen gemotiveerd heeft weerlegd. Ten aanzien van de gehanteerde invoergegevens van de specifieke bedrijfsactiviteiten van een griendbedrijf is door de raad gemotiveerd dat is uitgegaan van de bedrijfsgegevens van het griendbedrijf van [belanghebbende]. De raad heeft toegelicht dat in Nederland slechts twee griendbedrijven bestaan, zodat de gehanteerde bedrijfssituatie representatief geacht kan worden te zijn voor een griendbedrijf zoals in het plan mogelijk is gemaakt. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om deze stelling van de raad onjuist te achten.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] dat de raad zich niet op het nader akoestisch onderzoek heeft mogen baseren aangezien ten aanzien van het verkeer op het terrein niet de toename van de geluidbelasting als gevolg van de verdubbeling van het verkeer op het terrein is onderzocht, heeft de raad, onder verwijzing naar een memo van 26 november 2012 van zijn akoestisch adviseur naar voren gebracht dat een verdubbeling van de productie geen verdubbeling van het zwaar verkeer met zich brengt, nu de afvoer van de geproduceerde wiepen slechts een beperkt deel van het zwaar verkeer vormt. In het nader akoestisch onderzoek is de nadruk gelegd op de werkzaamheden op het terrein omdat deze voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepalend zijn en niet de verkeersbewegingen. Dit wordt aangetoond in de resultatentabellen in de bijlagen 5, 7 en 9 bij het nadere akoestisch onderzoek, waarbij de geluidbijdrage van alle geluidbronnen ten opzichte van elkaar inzichtelijk zijn gemaakt, aldus de raad.
Weliswaar is de geluidbelasting als gevolg van de toename van de verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting in verband met de verdubbeling van de productie in het nader akoestisch onderzoek niet meegenomen, maar gelet op hetgeen de raad daarover naar voren heeft gebracht, is er geen aanleiding voor het oordeel dat dat de raad op basis van dit onderzoek niet heeft mogen concluderen dat de in het Activiteitenbesluit voorgeschreven en door hem aanvaardbaar geachte geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde ook bij een verdubbeling van de productie niet zal worden overschreden.
Gelet op het voorgaande, heeft de raad in redelijkheid bij de vaststelling van het plan kunnen aansluiten bij de richtafstand van 30 meter voor geluid als opgenomen in de VNG-brochure. Nu niet is bestreden dat de afstand tussen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel" en de omliggende woningen ten minste 30 meter bedraagt, heeft de raad zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot onaanvaardbare geluidbelasting voor de omwonenden zal leiden. Het betoog faalt.
18.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Proceskosten
19.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Neerijnen van 9 december 2010 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Griendhandel";
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV.    verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond;
V.    veroordeelt de raad van de gemeente Neerijnen tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:
a. bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. bij [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
d. [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de raad van de gemeente Neerijnen vergoedt aan
a. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander,
b. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander,
c. [appellant sub 5],
f. [appellant sub 6],
het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) elk.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Van Baaren
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
579-674.