ECLI:NL:RVS:2013:BY9940

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206608/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bestemmingsplan voor percelen in Terschuur door de raad van de gemeente Barneveld

In deze zaak hebben appellanten, wonend te Terschuur, gemeente Barneveld, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor hun percelen. De raad van de gemeente Barneveld heeft op 25 oktober 2011 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van appellanten tegen deze afwijzing op 22 mei 2012 ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 november 2012. Tijdens de zitting hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij onder andere hebben gewezen op eerdere gesprekken met de wethouder over de bestemmingswijziging van twee monumentale schuren op het perceel. De raad heeft echter gesteld dat functieverandering zonder sloop van overtollige bebouwing niet wenselijk is en dat de wethouder geen toezeggingen kan doen namens de raad.

De Raad van State heeft overwogen dat de raad in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voldoen aan het sloopvereiste onevenredige gevolgen heeft. De raad heeft bovendien geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de kosten die appellanten hebben gemaakt in verband met hun aanvraag.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak in naam der Koningin heeft beslist dat de afwijzing van het bestemmingsplan door de raad rechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.

Uitspraak

201206608/1/R2.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Terschuur, gemeente Barneveld,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft de raad de aanvraag van [appellanten] om een bestemmingsplan vast te stellen voor de percelen [locaties] te Terschuur (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de raad het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2012, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Hoekstra en mr. J. de Goeij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Voor zover [appellanten] eerst ter zitting hebben aangevoerd dat de raad tevens ten onrechte heeft geweigerd om aan het perceel de dubbelbestemming "Landgoed" toe te kennen, overweegt de Afdeling dat met dit betoog buiten de omvang van het geding wordt getreden. Het bestreden besluit, en daarmee het geschil, is immers beperkt tot de weigering van de raad. Dit punt dient derhalve buiten bespreking te blijven.
2.    [appellanten] stellen dat de raad ten onrechte niet wenst mee te werken aan de bestemmingswijziging voor twee monumentale schuren op het perceel, ten behoeve van een bedrijfsmatige functie. Zij wijzen in dit verband op gesprekken die in 1999 hebben plaatsgevonden met de toenmalige wethouder van de gemeente Barneveld. Zij stellen verder door de procedure schade te hebben geleden en verzoeken om veroordeling van de kosten door de raad.
3.    De raad stelt dat een functieverandering zonder de sloop van overtollige bebouwing als bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke structuur van het buitengebied, onwenselijk is. De raad wijst in dit verband op het gemeentelijke beleid "Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" van 4 april 2008 (hierna: het functieveranderingsbeleid). Een beroep op het vertrouwensbeginsel vanwege de in 1999 gemaakte afspraken met de voormalige wethouder kan volgens de raad niet slagen. Naast de omstandigheid dat de wethouder geen toezeggingen kan doen namens de raad, volgt uit het gespreksverslag van 20 december 1999 dat uitsluitend is gesproken over het toekennen van een extra bouwkavel op het perceel, hetgeen is geschied.
4.    Op het perceel [locaties] te Terschuur is het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" van toepassing. In dit plan zijn aan het perceel de bestemmingen "Agrarisch gebied I", "Bos met meervoudige doelstelling" alsmede twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Woning" toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 1, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming "Woning" bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen, erven en voorzieningen.
Ingevolge lid 2 is ter plaatse een oppervlakte van maximaal 60 m² aan bijgebouwen per woning toegestaan.
Ingevolge lid 3, onder 4, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling (thans: ontheffing) te verlenen voor het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 80 m².
4.1.    Voor zover [appellanten] wijzen op het gesprek dat op 20 december 1999 met de toenmalige wethouder van de gemeente Barneveld heeft plaatsgevonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. De raad heeft derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
Overigens bevindt zich bij de stukken het verslag van het gesprek dat op 20 december 1999 heeft plaatsgevonden tussen [appellanten] met de toenmalige wethouder en een ambtenaar van de gemeente Barneveld. Uit dit verslag blijkt dat uitsluitend is gesproken over de functieverandering naar wonen.
4.2.    Aan de afwijzing van het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan heeft de raad het functieveranderingsbeleid ten grondslag gelegd. In het beleid zijn de voorwaarden geformuleerd op grond waarvan medewerking kan worden verleend aan onder meer functieverandering naar wonen of woon-werkcombinaties. Hieromtrent staat in het beleid dat naast wonen ook niet-agrarische werkfuncties in het buitengebied de vitaliteit van het landelijk gebied kunnen ondersteunen. Functieverandering naar niet-agrarische bedrijvigheid is toegestaan tot een maximum van 500 m² vloeroppervlak per locatie, zij het dat deze beperking niet onvoorwaardelijk is. Voorts gelden de algemene randvoorwaarden uit het beleid, te weten dat onder meer de resterende vrijgekomen gebouwen moeten worden gesloopt.
4.3.    Ter zitting hebben [appellanten] medegedeeld niet te bestrijden dat hun verzoek in strijd is met het functieveranderingsbeleid, maar volgens hen bestaat aanleiding om in dit geval een uitzondering te maken op dit beleid. Zij wijzen er in dit verband op dat zij na de functiewijziging naar wonen, na de beëindiging van het agrarische bedrijf op het perceel, meer bijgebouwen hebben gesloopt dan destijds strikt noodzakelijk was. Voorts achten zij de sloop van een houten schuurtje waarin zich de hoofdgasmeter bevindt onevenredig vanwege de kosten die zijn gemoeid met het verleggen van de leidingen, en is de op het perceel aanwezige werkschuur met paardenboxen naar zij stellen een vergunningvrij bouwwerk.
Ter zitting heeft de raad benadrukt dat functieverandering naar kleinschalige bedrijvigheid uitsluitend aanvaardbaar is indien de overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke structuur van het buitengebied. Volgens de raad is in dit verband niet relevant wat ten tijde van de functiewijziging op het perceel na beëindiging van het agrarische bedrijf is gesloopt nu deze procedure is afgerond. Bovendien wordt, zo stelt de raad, thans de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel nog ruimschoots overschreden. De raad ziet dan ook geen aanleiding in dit geval een uitzondering op het functieveranderingsbeleid te maken. Volgens de raad is het overigens aan [appellanten] om te beslissen welke bijgebouwen zij in het kader van de vereiste sloop wensen te amoveren.
Gelet op de stukken en de toelichting van de raad ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de raad het verzoek van [appellanten] om de vaststelling van een bestemmingsplan voor het perceel in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De Afdeling acht de stelling van de raad dat de thans gevraagde functiewijziging een nieuwe procedure betreft, waarvoor opnieuw het sloopvereiste geldt, niet onredelijk. Hierbij wordt betrokken dat onbestreden is dat op het perceel de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt overschreden. Voorts hebben [appellanten] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het voldoen aan het sloopvereiste zodanige onevenredige gevolgen heeft, dat de raad hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen vasthouden.
4.4.    Wat betreft het betoog van [appellanten] dat zij reeds kosten hebben gemaakt, wordt overwogen dat de raad bij zijn besluit het plan niet vast te stellen geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toe te kennen aan de kosten die [appellanten] stellen ten behoeve van het plan te hebben gemaakt. Het betoog faalt.
5.    In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
608.