201207048/1/R1.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam, en anderen,
de raad van de gemeente Blaricum,
verweerder.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Villagebieden 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2012, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en de raad, vertegenwoordigd door B. Gangelhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ter zitting heeft de raad buiten bezwaren van [appellant] en anderen een nader stuk ingediend.
1. Bij uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr.
200905904/1/R1heeft de Afdeling het besluit van de raad van 23 juni 2009, nummer 2009-34, onder meer vernietigd voor zover het besluit ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft de gronden aan de Naarderweg 25a, voor zover hierop geen woning is toegestaan.
De Afdeling heeft daartoe overwogen dat, nu aan het perceel de bestemming "Wonen" is toegekend, handhavend optreden tegen het gebruik van deze gronden en van de daarop opgerichte bouwwerken voor wonen niet mogelijk is en de raad dus niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de woning op de gronden aan de Naarderweg 25a niet als zodanig te bestemmen.
Naar aanleiding hiervan heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van voornoemde uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen wat betreft voormeld plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
1.1. De raad heeft hieraan gevolg gegeven met het besluit van 12 juni 2012. In het plan is, voor zover van belang, voor het perceel Naarderweg 25a een bouwvlak opgenomen van ongeveer 100 m², in overeenstemming met de oppervlakte van het aanwezige gebouw.
Het geschil beperkt zich tot de maximale goot- en bouwhoogte voor het bouwvlak.
Maximale goot- en bouwhoogte
2. Volgens [appellant] en anderen heeft voormalig wethouder Begeer in 2003 toegezegd dat op het perceel een volwaardige woning dient te kunnen worden gerealiseerd. De Afdeling overweegt hierover dat de uitlatingen van de wethouder, wat daar ook van zij, geen betrekking hebben op het voorliggende plan.
Voorts stellen [appellant] en anderen dat een ambtenaar in een gesprek op 14 oktober 2011 heeft toegezegd dat de maximale bouwhoogte op 6 m en de maximale goothoogte op 4 m zou worden gesteld. Hierover wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de raad. Verwachtingen die mogelijk door een ambtenaar zijn gewekt, kunnen, daargelaten de vraag wat de door de ambtenaar verstrekte informatie in dit geval precies inhield, er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is een bestemmingsplan vast te stellen conform die verwachtingen. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
3. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 4,6 m voor het bouwvlak gelegen op het perceel Naarderweg 25a. Zij stellen dat de maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 6 m in het ontwerpplan reeds een compromis was ten opzichte van de standaard goot- en bouwhoogte in de omgeving van 4 m en 9 m.
Voorts betogen [appellant] en anderen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zijn beleid zich richt op het voorkomen van tweedelijns bebouwing, gelet op de omstandigheid dat tweedelijns bebouwing veelvuldig voorkomt in de nabije omgeving van het perceel. Nu van een beleid als hiervoor vermeld geen sprake is, kan dit geen rol spelen in de afweging van de raad om lagere maximale hoogten toe te kennen.
Tevens heeft de raad bij zijn afweging ten onrechte betrokken dat met voorliggend plan draagvlak wordt verkregen bij de aangrenzende eigenaren van het perceel.
Voorts stellen [appellant] en anderen dat verdiept bouwen, hetgeen door de raad is aangedragen, geen goede ruimtelijke oplossing is. Het verdiept bouwen had de raad dan ook niet in zijn besluitvorming mogen betrekken. In dit kader baseren [appellant] en anderen zich op een advies van architect J. Roselaar van 6 juni 2012, waarin staat dat bij verdiept bouwen de woning last zal krijgen van te weinig zonlicht- en zonnewarmtetoetreding en van water en vocht.
3.1. De raad voert aan dat het stedenbouwkundig gewenst is de maximale goot- en bouwhoogte vast te stellen op 3 m onderscheidenlijk 4,6 m. Deze maten zijn afgeleid van de bestaande bebouwing op het perceel. De raad heeft voor deze maten gekozen omdat het perceel in relatie tot de omringende percelen relatief klein in oppervlakte is. Daarnaast is het perceel slechts via een smal zijpad bereikbaar. Binnen de genoemde afmetingen acht de raad het evenwel goed mogelijk om een woonhuis te bouwen van één woonlaag met een dak met flauwe helling. Daarbij heeft de raad aangegeven dat de woning waar mogelijk en gewenst verdiept kan worden gebouwd.
De raad stelt zich op het standpunt dat zijn beleid erop is gericht om tweedelijns bebouwing te voorkomen. Alleen voor de percelen waar reeds sprake was van bebouwing waartegen niet meer handhavend kon worden opgetreden, heeft de raad de bestemming "Wonen" toegekend.
Nu de raad ingevolge de uitspraak van 29 juni 2011 op het perceel een woning diende toe te staan en het perceel als zodanig diende te bestemmen, is deze situatie in strijd met voornoemd beleid en heeft de raad aldus de ruimtelijke impact en de mogelijke aantasting van privacy van bewoners van aangrenzende woningen zoveel mogelijk willen beperken.
3.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder f, van de planregels geldt dat de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte bedraagt.
Blijkens de verbeelding is aan het bouwvlak de bestemming "Wonen" toegekend met een maximum bouwhoogte van 4,6 m en een maximum goothoogte van 3 m.
3.3. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m onderscheidenlijk 4,6 m toe te kennen aan het bouwvlak. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor deze maten is aangesloten bij de huidige bebouwing. [appellant] en anderen hebben met het advies van Roselaar niet aannemelijk gemaakt dat zij binnen voornoemde hoogtematen niet een, al dan niet verdiept gebouwde, woning kunnen realiseren die aan de huidige bouwkundige vereisten voldoet, temeer nu thans ter plaatse een woning aanwezig is met nagenoeg dezelfde dak- en goothoogte als die het plan mogelijk maakt. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat verdiept bouwen geen goede ruimtelijke oplossing is, overweegt de Afdeling dat de raad slechts de suggestie heeft gedaan om verdiept te bouwen, zodat [appellant] en anderen op deze wijze een woning kunnen realiseren die wellicht meer voldoet aan hun wensen.
Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat zijn beleid is gericht op het voorkomen van tweedelijns bebouwing en waar deze aanwezig is het zoveel mogelijk beperken van negatieve ruimtelijke gevolgen daarvan. Dat de feitelijke situatie ter plaatse van het perceel Naarderweg 25a niet aan dit beleid voldoet betekent niet dat van dit beleid geen sprake is, nu de raad onweersproken heeft gesteld dat hij tweedelijns bebouwing alleen toestaat in situaties waarin ófwel handhaving niet mogelijk is óf reeds sprake is van een overeenkomstig een geldend plan toegestane situatie. Voornoemd beleid heeft de raad dan ook mogen betrekken bij zijn belangenafweging omtrent de goot- en bouwhoogte.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de raad de belangen van omwonenden niet had mogen betrekken bij zijn besluitvorming, overweegt de Afdeling dat het aan de raad is om de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen. De raad heeft dan ook de belangen van de omwonenden terecht in de belangenafweging betrokken.
4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, nu voor hun perceel een lagere maximale bouw- en goothoogte is vastgesteld dan voor woningen in de directe omgeving. [appellant] en anderen verwijzen in dit kader naar voormeld advies van Roselaar waarin wordt geconstateerd dat in de nabijheid van het perceel verschillende woningen staan op kleine kavels op de tweede lijn die goot- en nokhoogten van 6 m onderscheidenlijk 9 m hebben.
4.1. De raad heeft aangegeven dat de woningen Bierweg 1, Bierweg 8, Bussummerweg 11 en Noolseweg 14 bis al met een woonbestemming in voorgaande bestemmingsplannen waren opgenomen. Voorts heeft de raad aangegeven dat het beleid ten aanzien van tweedelijns bebouwing, dat onder meer erop gericht is om waar zelfstandige woningen op achtererven aanwezig zijn de negatieve ruimtelijke gevolgen daarvan zoveel mogelijk in te perken, de laatste jaren is verscherpt. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het perceel Naarderweg 25a niet vergelijkbaar is met de door [appellant] en anderen genoemde percelen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013