201205783/1/R4.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
verweerder.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van het wijzigen van de agrarische bestemming van de percelen [locatie 1 en 2] te Schipluiden in de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Tuin" afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Aan de percelen [locatie 1 en 2] is in het bestemmingsplan "Schipluiden Buitengebied Noord" de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" toegekend. Gronden met die bestemming zijn ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische productiebedrijven.
Ingevolge lid 4 zijn op de voor "Agrarische doeleinden (A)" bestemde gronden bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen toegestaan.
Ingevolge artikel 13, lid 25, aanhef en onder f, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat van de voor "Agrarische doeleinden (A)" bestemde gronden de bestemming van het gedeelte van die gronden waarop een bedrijfswoning is gebouwd alsmede de bij de woning behorende gronden gewijzigd kan worden in de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Tuin", ten behoeve van de aanpassing of verandering van deze gebouwen die in de toekomst niet meer een agrarische functie vervullen teneinde deze geschikt te houden of beter geschikt te maken voor bewoning door niet-agrariërs.
2. Het college stelt dat niet wordt voldaan aan de uit artikel 13, lid 25, aanhef en onder f, van de planvoorschriften voortvloeiende voorwaarde dat sprake is van gebouwen die in de toekomst niet meer een agrarische functie vervullen. Volgens het college is het namelijk niet uitgesloten dat de woningen van [appellant] in de toekomst een agrarische functie zullen vervullen. Het college wijst in dit verband op het achter de percelen van [appellant] gesitueerde agrarische bedrijf en stelt dat, mede gelet op de situering van de woningen op korte afstand van de bedrijfsbebouwing, aannemelijk is dat de woningen in de toekomst weer onderdeel van dit bedrijf zullen gaan uitmaken. Om die reden kunnen de woningen niet aan de agrarische bestemming worden onttrokken, aldus het college.
2.1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft geweigerd het wijzigingsplan vast te stellen. Aan dat besluit is volgens hem ten onrechte de motivering ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde uit artikel 13, lid 25, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan. [appellant] voert aan dat wel degelijk aan deze wijzigingsvoorwaarde wordt voldaan, juist omdat het college zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat hij geen agrariër meer is. De voorheen bij zijn woningen behorende gronden zijn niet meer bij hem in eigendom en de percelen waarop zijn woningen staan bieden volgens [appellant] onvoldoende ruimte om daarop in de toekomst opnieuw een agrarisch bedrijf te vestigen.
2.2. Op de percelen [locatie 1 en 2] staan twee woningen. Achter de percelen zijn bedrijfsgebouwen aanwezig op een perceel van ongeveer 30 ha. Dit bedrijfsperceel is, zoals vast is komen te staan, verkocht aan een derde die er thans een agrarisch bedrijf voert. De gronden waarop de woningen zich bevinden zijn in eigendom van [appellant] gebleven en de woningen worden door hem bewoond.
2.3. De Afdeling overweegt dat de verkoop van het achtergelegen bedrijfsperceel zonder de woningen van [appellant] niet heeft geleid tot een wijziging van de agrarische bestemming van de woningen. Dat betekent dat de woningen, wat van het feitelijk gebruik daarvan na de verkoop ook zij, op enig moment weer als agrarische bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf kunnen gaan fungeren. Dat [appellant] geen agrariër meer is doet aan het voorgaande niet af, omdat het gaat om de agrarische functie van de woningen. Gelet daarop en op de situering van de woningen heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningen in de toekomst wederom als agrarische bedrijfswoningen kunnen fungeren voor het bedrijf op het achtergelegen bedrijfsperceel.
Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de uit 13, lid 25, aanhef en onder f, van de planvoorschriften voortvloeiende voorwaarde dat de woningen in de toekomst niet meer een agrarische functie vervullen. Dat, zoals [appellant] stelt, de percelen waarop zijn woningen staan onvoldoende ruimte bieden om daarop in de toekomst opnieuw een agrarisch bedrijf te vestigen, leidt niet tot een ander oordeel, nu in de redactie van artikel 13, lid 25, aanhef en onder f, van de planvoorschriften geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat voor de beoordeling of aan deze voorwaarde is voldaan slechts de gronden die bij [appellant] in eigendom zijn dienen te worden betrokken. Reeds hierom heeft het college bij het besluit op het bezwaar dan ook terecht het besluit van 19 december 2011 gehandhaafd, waarbij het heeft geweigerd het wijzigingsplan vast te stellen. Gelet hierop behoeven de door [appellant] bestreden overige aspecten die het college bij het bestreden besluit van belang heeft geacht, geen bespreking meer.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013