Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn grieven, in samenhang gelezen, klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling heeft verklaard dat hij in Afghanistan de bescherming van de politie heeft gezocht, hij het vertrouwen heeft gehad dat de politie hem bescherming kon bieden, dat de politie bescherming heeft aangeboden door de vreemdeling een telefoonnummer te geven dat hij moest bellen als er iets zou gebeuren, en dat - gelet op het voorgaande - geen grond bestaat voor het oordeel dat in Afghanistan in het algemeen geen bescherming wordt geboden en dat het vragen van bescherming gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. De vreemdeling betoogt dat de voorzieningenrechter er aldus aan is voorbijgegaan dat volgens de door de vreemdeling overgelegde documenten, waaronder het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2011 (hierna: het ambtsbericht), de Afghaanse autoriteiten niet in staat zijn adequate bescherming te bieden. Voorts voert de vreemdeling aan dat zijn verklaringen uit de context zijn gehaald en dat uit die verklaringen niet de conclusie mag worden getrokken dat hij het vertrouwen had dat de politie hem bescherming kon bieden. De vreemdeling betoogt verder dat hij, gelet op zijn tegen de papaverteelt gerichte werkzaamheden voor de United Nations Office on Drugs and Crime, een extreem hoog veiligheidsrisico loopt en dat het daarom gevaarlijk en bij voorbaat zinloos was om bescherming bij de Afghaanse politie te vragen.
2.1. In het besluit van 21 november 2011, gelezen in samenhang met het daarbij ingelaste voornemen van 17 november 2011, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling in verband met de door hem ondervonden problemen de bescherming kan inroepen van de autoriteiten in Afghanistan. De staatssecretaris heeft in dit verband toegelicht dat de politie in Kabul de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld te bellen als er iets zou gebeuren. Dat de vreemdeling, toen hij via het verkregen telefoonnummer de politie probeerde te bereiken, geen gehoor kreeg, neemt volgens de staatssecretaris niet weg dat van de vreemdeling, die daarna nog vijf dagen in Afghanistan is gebleven, had mogen worden verwacht dat hij opnieuw pogingen zou hebben ondernomen om met de politie in contact te komen. Voorts had van de vreemdeling mogen worden verwacht dat hij via zijn werkgever zijn netwerk bij politie en overheid volledig had benut om bescherming te verkrijgen, aldus de staatssecretaris.
2.2. Bij het in hoger beroep ingediende nadere stuk heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling, gelet op de door hem afgelegde verklaringen, kennelijk het vertrouwen heeft gehad dat de Afghaanse politie bereid en in staat was hem bescherming te bieden en dat uit de door de vreemdeling beschreven gang van zaken niet kan worden opgemaakt dat hij van mening was dat het inroepen van bescherming bij de Afghaanse autoriteiten op voorhand zinloos of gevaarlijk zou zijn. Voorts heeft de staatssecretaris aangevoerd dat het door de Afghaanse politie verstrekken van een (nood)telefoonnummer mag worden opgevat als het daadwerkelijk aanbieden van bescherming en dat de omstandigheid dat de vreemdeling geen gehoor heeft gekregen toen hij dit nummer belde hieraan niet afdoet, omdat de vreemdeling zich geen inspanningen heeft getroost zich nogmaals in persoon bij de politie te vervoegen, dan wel zijn probleem aanhangig te maken bij andere of hogere Afghaanse autoriteiten. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling geen pogingen heeft ondernomen om door tussenkomst van zijn werkgever, de Verenigde Naties (hierna: de VN), en met gebruikmaking van het netwerk dat zijn dienstbetrekking bij de VN hem zou kunnen bieden, de Afghaanse autoriteiten te benaderen om bescherming te vragen. De staatssecretaris heeft in dit verband benadrukt dat volgens het ambtsbericht, waarop het landgebonden asielbeleid inzake Afghanistan is gebaseerd, individuen in Afghanistan voor bescherming in sterke mate afhankelijk zijn van hun eigen netwerk en relaties.
2.3. Volgens het landgebonden asielbeleid inzake Afghanistan, neergelegd in paragraaf C24/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover hier van belang, kan niet zonder meer worden verwacht dat bescherming door de centrale autoriteiten in alle gevallen geboden zal en kan worden ingeval van geloofwaardige en zwaarwegende problemen. De centrale autoriteiten hebben niet in het gehele land het gezag in handen. Derhalve dient te worden bezien of de asielzoeker zich kan wenden tot lokale autoriteiten en of deze ook in staat en bereid zijn bescherming te bieden. Niet in alle gevallen zal kunnen worden tegengeworpen dat bescherming kan worden geboden. Wel mag worden verwacht dat een asielzoeker aannemelijk maakt waarom bescherming in het individuele geval niet (effectief) kan worden geboden. Hierbij is onder meer het persoonlijke netwerk van belang.
2.4. De vreemdeling gaat er met zijn grieven aan voorbij dat hij bescherming heeft gezocht bij de Afghaanse politie en dat die politie hem, door het verschaffen van een telefoonnummer voor noodsituaties, hulp heeft geboden. De vreemdeling heeft nagelaten om, toen hij bij het bellen van dat telefoonnummer geen gehoor kreeg, zich nogmaals in persoon bij de politie te melden, dan wel via zijn werkgever - de VN - bescherming te zoeken. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen het ambtsbericht en het daarop gebaseerde, in 2.3. weergegeven beleid, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Afghanistan geen bescherming van de autoriteiten kan krijgen.
De grieven falen.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.