ECLI:NL:RVS:2013:BY9618

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201207063/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en toetsing aan artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank had op 20 juni 2012 de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een vreemdeling door de minister vernietigd. De minister had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van onjuiste gegevens die de vreemdeling had verstrekt over zijn identiteit en asielrelaas. De minister stelde dat de vreemdeling, op basis van zijn thans bekende identiteit, een nieuwe aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning kon indienen.

De Raad van State overwoog dat bij de toetsing van de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel ook de rechtsgevolgen van deze afwijzing aan de orde kunnen worden gesteld. Dit geldt ook voor de intrekking van een verblijfsvergunning, aangezien dit een voornemen tot uitzetting impliceert. De staatssecretaris had echter bij de intrekking van de verblijfsvergunning moeten beoordelen of de vreemdeling, gezien zijn asielrelaas, niet in strijd met artikel 3 van het EVRM kon worden uitgezet.

De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, maar dat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om de situatie van de vreemdeling in het licht van het EVRM te beoordelen. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd kennelijk ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201207063/1/V4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 20 juni 2012 in zaak nr. 11/17648 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2005 in zaak nr. 200408210/1 (RV 2005/13), ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris - bij de intrekking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens over zijn identiteit en asielrelaas - ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De staatssecretaris betoogt dat de verblijfsvergunning, die op naam van [naam] en op grond van het aan die identiteit verbonden asielrelaas is verleend, dient te worden ingetrokken. De staatssecretaris wijst erop dat de vreemdeling desgewenst, op basis van de thans bekend geworden identiteit en een aan die identiteit gerelateerd asielrelaas, een nieuwe aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel kan indienen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 9 juni 2004 in zaak nr. 200308511/1; www.raadvanstate.nl), kunnen bij de toetsing in rechte van de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel tevens de rechtsgevolgen die deze afwijzing van rechtswege in het leven roept aan de orde worden gesteld, zij het dat die rechtsgevolgen niet los van de strekking van de in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) limitatief opgesomde gronden, waarop de aanvraag kan worden ingewilligd, mogen worden beoordeeld.
Het vorenstaande geldt, gelet op voormelde uitspraak van 25 februari 2005, eveneens voor een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel, nu een dergelijk besluit ingevolge artikel 45, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 - evenals de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel - een voornemen tot uitzetting impliceert.
2.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling bij zijn aanvraag onjuiste gegevens over zijn identiteit en asielrelaas heeft verstrekt en dat op basis van die gegevens aan hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend.
2.3. De vreemdeling heeft in zijn zienswijze van 14 april 2011 toegelicht dat aan zijn thans bij de staatssecretaris bekend geworden identiteit een asielrelaas is verbonden en dat artikel 3 van het EVRM zich, gelet op dat asielrelaas, tegen uitzetting naar het land van herkomst verzet.
2.4. De staatssecretaris heeft, gegeven het hiervoor in 2.2. overwogene, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning terecht ingetrokken. Dat die op de gefingeerde identiteit verleende verblijfsvergunning moest worden ingetrokken, laat evenwel onverlet dat de staatssecretaris, gelet op de in 2.1. weergegeven jurisprudentie, bij het besluit tot intrekking had dienen te beoordelen of hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd tot de conclusie leidt dat artikel 3 van het EVRM zich tegen diens uitzetting naar het land van herkomst verzet.
De grief faalt.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter w.g. Janssen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
660.
Verzonden: 23 januari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser