ECLI:NL:RVS:2013:BY9618
Raad van State
- Hoger beroep
- R. van der Spoel
- A.B.M. Hent
- N. Verheij
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en toetsing aan artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank had op 20 juni 2012 de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een vreemdeling door de minister vernietigd. De minister had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van onjuiste gegevens die de vreemdeling had verstrekt over zijn identiteit en asielrelaas. De minister stelde dat de vreemdeling, op basis van zijn thans bekende identiteit, een nieuwe aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning kon indienen.
De Raad van State overwoog dat bij de toetsing van de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel ook de rechtsgevolgen van deze afwijzing aan de orde kunnen worden gesteld. Dit geldt ook voor de intrekking van een verblijfsvergunning, aangezien dit een voornemen tot uitzetting impliceert. De staatssecretaris had echter bij de intrekking van de verblijfsvergunning moeten beoordelen of de vreemdeling, gezien zijn asielrelaas, niet in strijd met artikel 3 van het EVRM kon worden uitgezet.
De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, maar dat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om de situatie van de vreemdeling in het licht van het EVRM te beoordelen. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd kennelijk ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 werden vastgesteld.