ECLI:NL:RVS:2013:BY9617

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210956/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over de verlenging van de bewaringsmaatregel van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2012. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de bewaringsmaatregel bevolen, alsook schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat artikel 59, lid 5 en 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een voorschrift van openbare orde inhoudt. De Raad van State oordeelt dat de betekenis van deze artikelleden voor de rechtsorde niet zo groot is dat hun gelding steeds moet worden verzekerd, ongeacht de wil, kennis of het belang van partijen. De betrokken vreemdeling dient zelf een beroepsgrond over de tijdigheid van een verlengingsbesluit naar voren te brengen. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht betoogd dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door ambtshalve te toetsen aan de tijdigheid van het verlengingsbesluit. De Raad van State concludeert dat er geen grond is voor schadevergoeding en dat de bewaringsmaatregel terecht is verlengd.

Uitspraak

201210956/1/V3.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2012 in zaak nr. 12/34101 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2012 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden (hierna: het verlengingsbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2012 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat artikel 59, vijfde en zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een voorschrift van openbare orde inhoudt, omdat deze artikelleden een wettelijke maximumduur aan de bewaring stellen in die zin dat de bewaring zonder een verlengingsbesluit niet langer dan zes maanden kan voortduren. Bij verlengingsbesluiten volgt volgens de rechtbank voorts uit de kennisgevingsregeling dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de rechtbank in zoverre aan dit artikel toetst. Indien de bewaring langer dan zes maanden duurt, dient dan ook ambtshalve te worden getoetst of de staatssecretaris tijdig voorafgaand aan het verstrijken van de in voormeld artikel 59, vijfde lid, gestelde termijn van zes maanden een verlengingsbesluit heeft genomen, aldus de rechtbank.
3. De staatssecretaris klaagt in grief I dat de rechtbank, door aldus te overwegen, buiten de grenzen van het geschil, bedoeld in artikel 8:69 van de Awb, is getreden.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat, voor zover thans van belang, artikel 59, vijfde en zesde lid, van de Vw 2000 geen voorschrift van openbare orde inhoudt. De vraag of een verlengingsbesluit tijdig is genomen, is volgens de staatssecretaris immers geen kernelement van de rechtsorde dat de rechter los van de wil van partijen dient te bewaken. Het betreft een belang van de betrokken vreemdeling dat hij zelf dient te beschermen, aldus de staatssecretaris.
3.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het vijfde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid kan, in afwijking van het vijfde lid, de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3.2. Ambtshalve toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot voorschriften van openbare orde. Daarbuiten doet de rechter ingevolge artikel 8:69 van de Awb uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, waarbij hij ambtshalve de rechtsgronden aanvult en ambtshalve de feiten kan aanvullen.
3.3. De staatssecretaris betoogt terecht dat artikel 59, vijfde en zesde lid, van de Vw 2000 geen voorschrift van openbare orde inhoudt. De betekenis van deze artikelleden voor de rechtsorde is immers niet zo groot, dat hun gelding steeds moet worden verzekerd, ongeacht de wil, kennis of het belang van partijen en raakt evenmin aan de rechtsmacht van de rechter. Het is derhalve aan de betrokken vreemdeling - ook bij een beroep dat met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris aanhangig is gemaakt - in de procedure bij de rechtbank een beroepsgrond over de tijdigheid van een verlengingsbesluit naar voren te brengen.
Uit de dossierstukken, waaronder de brief van de vreemdeling van 13 november 2012 en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank, kan niet worden afgeleid dat de vreemdeling naar voren heeft gebracht dat de staatssecretaris het verlengingsbesluit niet tijdig heeft genomen. Door het verlengingsbesluit niettemin ambtshalve om die reden te vernietigen, is de rechtbank, gelet op het voorgaande, buiten de grenzen van het geschil, bedoeld in artikel 8:69 van de Awb, getreden.
Grief I slaagt in zoverre.
4. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het verlengingsbesluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgrond.
5. De vreemdeling heeft betoogd dat zijn inbewaringstelling thans ruim zes maanden duurt zonder zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
5.1. Op de vreemdeling rust de rechtsplicht Nederland te verlaten. Dit brengt mee dat hij uit dien hoofde volledige medewerking dient te verlenen aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit.
Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de vreemdeling reeds drie maal zijn uitzetting heeft gefrustreerd - laatstelijk op 26 mei 2012 -, dat om die reden een alternatieve route wordt onderzocht en dat hiertoe een aanvraag om afgifte van een laissez passer dient te worden ingediend.
Op 15 juni 2012 is die aanvraag aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko verzonden. Op 27 september 2012 is de vreemdeling bij die vertegenwoordiging in persoon gepresenteerd. In het verlengingsbesluit staat dat de uitzetting wellicht meer tijd zal vergen, omdat de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko op 27 september 2012 te kennen heeft gegeven dat nader onderzoek in het land van herkomst moet worden verricht. De staatssecretaris heeft laatstelijk op 6 november 2012 bij die vertegenwoordiging gerappelleerd.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
De beroepsgrond faalt.
6. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2012 in zaak nr. 12/34101;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
565-714.
Verzonden: 16 januari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser