201201985/1/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 januari 2012 in zaak nr. 11/160 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat het niet kan ingaan op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van 29 april 2010.
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Boukich, werkzaam bij het Servicecentrum Drechtsteden, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het vierde lid verzoekt het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. [appellant] heeft het college in zijn verzoek van 29 april 2010 op grond van de Wob verzocht hem kenbaar te maken of alle woningen in Dordrecht zijn geïnspecteerd volgens de bijlage "checklist wettelijk kader" (hierna: de checklist), die door het college wordt gehanteerd om te kunnen vaststellen of een woning al dan niet is omgezet van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte.
Bij brief van 27 mei 2010 heeft het college [appellant] meegedeeld dat het verzoek van 29 april 2010, gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, van de Wob, nog niet in behandeling kon worden genomen, omdat het te algemeen was gesteld. Het college heeft [appellant] daarbij verzocht om binnen twee weken na verzending van die brief te berichten op welke adressen hij doelde.
In zijn schriftelijke reactie hierop van 31 mei 2010 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat het Wob-verzoek van 29 april 2010 duidelijk is en het college verzocht hem in het kader van de Wob te berichten of alle, zowel particuliere als tot woningbouwcorporaties behorende woningen in Dordrecht zijn geïnspecteerd volgens de checklist.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] het college bij brief van 29 april 2010 heeft verzocht een vraag te beantwoorden en niet om informatie te verstrekken, die reeds is neergelegd in een document. Het college heeft getracht deze vraag te vertalen naar een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, door te vragen van welke adressen [appellant] informatie over inspecties wilde hebben. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn verplichting neergelegd in artikel 3, vierde lid, van de Wob. [appellant] heeft in zijn reactie daarop zijn verzoek niet nader gespecificeerd doch herhaald, aldus de rechtbank. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het Wob-verzoek buiten behandeling heeft mogen stellen, omdat [appellant] onvoldoende duidelijk had gemaakt welke informatie neergelegd in documenten hij door het college openbaar gemaakt wenste te zien.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn verzoek niet nader heeft gespecificeerd. Hij voert hiertoe aan dat het verzoek niet te algemeen was, nu hij duidelijk ten aanzien van alle woningen, zowel particuliere als behorende tot woningcorporaties, in Dordrecht heeft gevraagd of zij zijn geïnspecteerd volgens de checklist om vast te stellen of die woningen waren omgezet naar onzelfstandige woonruimte.
4.1. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college het Wob-verzoek buiten behandeling heeft mogen stellen. Uit het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 juni 2010 blijkt niet dat het verzoek met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling is gesteld. Uit de bewoordingen van dat besluit moet worden afgeleid dat het verzoek is afgewezen, omdat het niet voldeed aan de in artikel 3, tweede lid, van de Wob gestelde voorwaarden.
4.2. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. [appellant] heeft in het verzoek van 29 april 2010 niet verzocht om openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten. Niet in geschil is dat het college niet beschikt over een document waaruit blijkt welke woningen in Dordrecht volgens de checklist zijn geïnspecteerd. Gelet hierop kan het verzoek van [appellant] niet worden aangemerkt als een verzoek om openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten en voldoet het niet aan de vereisten van artikel 3, tweede lid, van de Wob. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] uiteengezet dat hij met het verzoek mede de openbaarmaking beoogde van alle inspectierapporten van de volgens de checklist gecontroleerde woningen in Dordrecht. Nu in het verzoek van 29 april 2010 in het geheel niet wordt gesproken over of verwezen naar inspectierapporten, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college het verzoek mede in die zin had moeten opvatten.
Gelet op het vorenstaande heeft het college het verzoek bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 juni 2010 terecht afgewezen, omdat niet is voldaan aan de in artikel 3, tweede lid, van de Wob gestelde voorwaarden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013