201208202/1/A4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Julianadorp, gemeente Den Helder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juli 2012 in zaken nrs. AWB 11/2926, AWB 11/2998 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en heemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Bij besluiten van 14 september 2011, voor zover hier van belang, heeft het college de waterpeilen voor en na waterscheiding van de waterstromen in Koegras-Den Helder, een projectplan, het Watergebiedsplan Koegras-Den Helder en een leggerwijziging vastgesteld.
Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling, ing. W.J. Nijdam, ing. I.B. Swolfs-Kemeling, allen werkzaam bij het waterschap, en vertegenwoordigd door ing. G. de Loos, werkzaam bij de gemeente Den Helder, zijn verschenen.
1. In paragraaf 5.3 van het door het college vastgestelde Watergebiedsplan Koegras-Den Helder is als maatregel 18 opgenomen dat de waterloop ten noorden van de percelen aan de Van Foreestweg en de duikers worden vergroot. Hierdoor wordt voorzien in de grotere aan- en afvoerbehoefte die ontstaat bij het verplaatsen van de peilafwijkingspomp.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college gemaakte theoretische berekeningen in de praktijk onuitvoerbaar zijn. Daartoe verwijst hij naar een op 13 april 2012 uitgebracht rapport 'Second opinion wateraanvoer Koegraspolder, Julianadorp' dat in opdracht van [appellante] is opgesteld door Tauw B.V. (hierna: het rapport) en naar een administratief beroep van de heer Komen, bloembollenteler in Den Helder, tegen de vaststelling van een legger door het college. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegenomen dat een noodvoorziening aangelegd kan worden om te garanderen dat er genoeg water voor zijn perceel beschikbaar is. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat handhavend kan worden opgetreden.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat uit de door het college gemaakte theoretische berekeningen blijkt dat als gevolg van de in het Watergebiedsplan Koegras-Den Helder voorgestelde maatregel 18, onder normatieve omstandigheden, de watertoevoer naar onder meer de gronden van [appellante] is gegarandeerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college handhavend kan optreden indien meer water wordt onttrokken dan toegestaan.
2.2. In het door [appellante] overgelegde rapport is geconcludeerd dat op basis van pragmatische controleberekeningen, uitgaande van de leggerprofielen, standaardnormen en maatregel 18 in theorie geen significante wijzigingen in de aan- en afvoercapaciteit te verwachten zijn. [appellante] heeft met de verwijzing naar de door de heer Komen gevoerde procedure, waarvan niet duidelijk is wat de relevantie is voor deze procedure, en de verder ongemotiveerde stelling dat de aan- en afvoercapaciteit van water in de praktijk kleiner is dan gewenst niet aannemelijk gemaakt dat de watertoevoer naar onder meer de gronden van [appellante] niet is gegarandeerd. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geen grond voor het oordeel gezien dat de door [appellante] voorgestane noodvoorziening moest worden getroffen.
Voor zover [appellante] betoogt dat handhaving onredelijk en onmogelijk is, stelt het college zich op het standpunt dat het een inspanningsplicht heeft om te zorgen dat het water dat beschikbaar is evenredig wordt verdeeld. Ter zitting heeft het college verder toegezegd handhavend te zullen optreden als door gebruikers van de gronden langs de waterstromen meer water wordt afgevoerd dan is toegestaan en toegelicht dat er geen reden is om aan te nemen dat handhaving in de praktijk niet mogelijk is. Hetgeen [appellante] stelt geeft geen grond aan de juistheid van deze standpunten te twijfelen.
2.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet ingaat op het amendement van het Waterplan Den Helder van februari 2005 dat inhoudt dat agrariërs verzekerd moeten zijn van voldoende aan- en afvoer van water, overweegt de Afdeling als volgt.
[appellante] betoogt terecht dat de rechtbank niet op dit betoog is ingegaan. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zoals hiervoor onder 2.2 is overwogen, is met de bestreden besluiten de watertoevoer naar [appellante] in beginsel gegarandeerd. In zoverre wordt aan het amendement voldaan.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid tot de besluiten van 14 september 2011 heeft kunnen komen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013