ECLI:NL:RVS:2013:BY9209

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202679/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • A. Hammerstein
  • N. Verheij
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek nadeelcompensatie door staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft een verzoek om nadeelcompensatie van een maatschap die schade stelt te hebben geleden door de ingebruikname van het doorlaatmiddel 'De Katse Heule'. De staatssecretaris had het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, omdat er volgens hem geen aantoonbaar causaal verband bestond tussen de schade en de ingebruikname van het doorlaatmiddel. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen nader onderzoek te verrichten, maar de staatssecretaris was van mening dat er al voldoende onderzoek was gedaan.

De Afdeling heeft de zaak op 11 december 2012 ter zitting behandeld. De maatschap, die een akkerbouwbedrijf exploiteert, stelde dat de verzilting van de landbouwgrond door het toelaten van zout water in het Veerse Meer ernstige schade aan haar gewassen heeft veroorzaakt. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat de schade het gevolg was van een eerder peilbesluit van het waterschap, en niet van de ingebruikname van 'De Katse Heule'.

De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de schade, voor zover deze was geleden, het gevolg was van de peilverhoging in 2000 en dat het verzoek om nadeelcompensatie terecht was afgewezen. De rechtbank had ten onrechte van de staatssecretaris verlangd dat hij nader onderzoek zou laten verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de maatschap werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201202679/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (voorheen: de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat; daarvóór: de minister van Verkeer en Waterstaat; hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 09/1072 in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Arnemuiden, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Arnemuiden,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de staatssecretaris het verzoek van de maatschap om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2009 heeft de staatssecretaris het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2009 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De maatschap heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. E. Daemen en L. Harpe MSc, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat, en de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A] en [maat B] en bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling), kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, stelt de minister een commissie in.
Ingevolge het tweede lid heeft de commissie tot taak de minister van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.
Ingevolge het derde lid bestaat de commissie uit drie onafhankelijke deskundigen, die door de minister worden benoemd.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, dient de commissie de minister van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij stelt daartoe, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:
a. de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak, indien en voor zover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan worden aangemerkt;
b. de omvang van de schade als bedoeld onder a;
c. de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;
d. de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
2.    De maatschap exploiteert een akkerbouwbedrijf op een stuk landbouwgrond dat is gelegen aan het Veerse Meer (hierna: het perceel). Het perceel is droog komen te liggen nadat het Veerse Meer in 1961 door afsluiting van zeearmen is ontstaan. Toen de gronden voor landbouw bruikbaar waren geworden, is het perceel in gebruik genomen. Het kwelwater van het Veerse Meer komt in de sloot ten zuiden van de Muidenweg, waaraan het perceel is gelegen. In de gronden van het perceel zijn drains aangelegd die afwateren in deze sloot. Via het door het waterschap beheerde gemaal Oranjeplaat wordt het water uit deze sloot teruggepompt in het Veerse Meer.
In het jaar 2000 heeft het toenmalige waterschap Zeeuwse Eilanden een peilbesluit genomen, waarbij het zomerpeil is verhoogd naar -0,90 m NAP. De maatschap heeft destijds ingestemd met deze peilverhoging. Door deze verhoging werd tijdens de droge zomermaanden droogteschade voorkomen.
Op 23 november 2004 is het doorlaatmiddel "De Katse Heule" in gebruik genomen. Hierdoor stroomt bij opkomend water per seconde gemiddeld 40 m³ zout water uit de Oosterschelde het Veerse Meer in. Bij afnemend tij stroomt evenveel water uit het Veerse Meer naar de Oosterschelde.
De maatschap heeft de staatssecretaris verzocht nadeelcompensatie toe te kennen voor schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de ingebruikname van "De Katse Heule". Door het toelaten van zout water in het Veerse Meer is volgens de maatschap de landbouwgrond gaan verzilten op kwelgevoelige plaatsen met als gevolg ernstige schade voor de gewassen die werden verbouwd op het perceel.
De staatssecretaris heeft het verzoek, conform het advies van de commissie van 9 juli 2009, afgewezen, omdat er geen aantoonbaar rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schadeoorzaak en de gestelde schade.
3.    De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte van hem verlangt dat hij nader onderzoek laat verrichten naar het oorzakelijk verband tussen de door de maatschap beweerdelijk geleden schade en de ingebruikname van "De Katse Heule". Volgens hem is reeds voldoende onderzoek verricht en komt hieruit naar voren dat de maatschap geen vergoedbare schade heeft geleden.
3.1.    Aan zijn besluit van 17 juli 2009 heeft de staatssecretaris het advies van de commissie van 9 juli 2009 ten grondslag gelegd. De commissie stelt in haar advies dat er geen rechtstreeks verband aanwezig is tussen de gestelde schadeoorzaak - de ingebruikname van "De Katse Heule" - en de gestelde schade, omdat de schade, voor zover die zou zijn vastgesteld, een rechtstreeks gevolg is van het peilbesluit dat het toenmalige waterschap Zeeuwse Eilanden in het jaar 2000 heeft genomen.
Niet in geschil is dat de drains in het perceel bij een peil van -0,90 m NAP onder het waterpeil van de sloot staan. Ter zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd toegelicht dat de drains in het perceel ertoe dienen een overschot aan water op het perceel af te voeren en dat zij deze functie niet kunnen vervullen wanneer zij onder water staan, zoals in de periode hier van belang, waardoor de zoute kwel kan doordringen tot de grondlaag waaruit de gewassen hun vocht betrekken. De maatschap heeft dit niet betwist.
Voorts is niet in geschil dat de maatschap, nadat zij had geconstateerd dat een deel van haar gewassen ernstig was beschadigd, contact heeft gezocht met J. Mol, lid van het dagelijks bestuur van het waterschap, en dat Mol ervoor heeft gezorgd dat het waterpeil terstond is verlaagd. De maatschap heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij sinds de peilverlaging geen schade als hier aan de orde aan haar gewassen heeft geleden.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de Afdeling dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, voor zover de maatschap schade heeft geleden, deze schade het gevolg is van de peilverhoging in het jaar 2000 en dat de staatssecretaris hierom het verzoek om nadeelcompensatie van de maatschap terecht heeft afgewezen.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte van de staatssecretaris verlangd dat deze nader onderzoek laat verrichten naar de gestelde verziltingsschade.
Het betoog slaagt.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de maatschap tegen het besluit van de staatssecretaris van 2 november 2009 alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 09/1072;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Roelfsema
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
362-735.