201109258/1/A4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Phanos Molenland B.V. (hierna: Phanos), gevestigd te Houten,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij brief van 12 januari 2011 heeft het college te kennen gegeven dat een verzoek van Phanos om handhavend op te treden tegen het door [belanghebbende] realiseren van een recreatiepark in de nabijheid van het Natura 2000-gebied "Lauwersmeer" niet-ontvankelijk is en buiten behandeling wordt gelaten.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college het door Phanos hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft Phanos beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2012, waar Phanos, vertegenwoordigd door mr. P.M.L. Schilder Spel, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door H. Denters, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
1. Phanos is voornemens om in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied "Lauwersmeer" een recreatiepark te realiseren. Dit park zal bestaan uit 350 recreatiewoningen, bijbehorende voorzieningen en een zeehondencrèche. Bij besluit van 2 april 2010 heeft het college aan Phanos hiervoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998; Nbw-vergunning) verleend, behoudens voor zover het de zeehondencrèche betreft.
2. Phanos heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het door [belanghebbende] zonder de volgens Phanos daarvoor vereiste Nbw-vergunning oprichten en exploiteren van recreatiewoningen, eveneens in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied "Lauwersmeer". [belanghebbende] beschikt over een bouwvergunning voor het realiseren van een recreatiepark, bestaande uit 175 recreatiewoningen, waarvan ten tijde van het bestreden besluit een deel was gerealiseerd.
3. Phanos stelt dat zij een rechtstreeks belang heeft bij haar verzoek, omdat zij voor de oprichting en exploitatie van haar recreatiepark kosten moet maken om aan de vereisten van de Nbw 1998 te voldoen, terwijl aan [belanghebbende] bij brief van 16 mei 2008 door het college is meegedeeld dat het gewijzigd realiseren van 175 recreatiewoningen op "Villapark Lauwerssee" geen project of handeling is waarvoor een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig is. Volgens Phanos is haar belang erin gelegen dat aan beide ondernemingen dezelfde eisen worden gesteld bij de oprichting en exploitatie van de recreatieparken om te voorkomen dat tussen de ondernemingen oneerlijke concurrentie ontstaat.
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een voldoende concreet belang aan de zijde van Phanos om haar als belanghebbende aan te merken ontbreekt. Daartoe is overwogen dat Phanos voor de realisatie van het recreatiepark nog een MER-procedure en een bestemmingsplanprocedure moet doorlopen, zodat een concrete exploitatie van haar project nog (lang) niet in beeld is. Het gegeven dat zij reeds kosten heeft gemaakt om een begin te maken met de realisering van het project acht het college onvoldoende om - in elk geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit - een concreet belang aan te nemen. Nu van een bestaande exploitatie van het recreatiepark nog geen sprake is, is Phanos volgens het college door de brief van 12 januari 2011 niet rechtstreeks in haar belang getroffen.
5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
6. Niet in geschil is dat Phanos en [belanghebbende] ten minste voor een deel werkzaam zijn in hetzelfde marktsegment en met de beoogde realisatie van hun recreatieparken deels binnen hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zullen zijn. Zij zijn dus in zoverre concurrenten.
Voorts is gebleken dat Phanos ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concrete plannen had ontwikkeld en initiatieven had ontplooid met betrekking tot haar recreatiepark. Vaststaat immers dat zij de voor haar recreatiepark vereiste Nbw-vergunning heeft aangevraagd en verkregen. Phanos heeft verder ter zitting onweersproken gesteld dat zij de gronden waarop zij haar recreatiepark tracht te realiseren heeft aangekocht en dat daarop kap- en sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden.
7. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het belang van Phanos als directe concurrente rechtstreeks is betrokken bij het door haar gevraagde besluit om handhaving van de Nbw 1998 jegens [belanghebbende]. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat Phanos niet is aan te merken als belanghebbende. Het verzoek van Phanos was een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de brief van 12 januari 2011, waarbij het college op dat verzoek heeft gereageerd, is in zoverre een besluit.
Ingevolge artikel 7:1 van de Awb kon bezwaar worden gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2011. Het college heeft dit bij het bestreden besluit miskend, door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het college zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 12 juli 2011, kenmerk 00963093;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Phanos Molenland B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Phanos Molenland B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013