ECLI:NL:RVS:2013:BY9185

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201278/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en de vereisten voor overeenkomst met gastouderbureau

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan [wederpartij] was toegekend. De Belastingdienst heeft op 18 augustus 2010 besloten het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 vast te stellen op nihil en het reeds uitbetaalde bedrag teruggevorderd. Dit besluit volgde op een bezwaar van [wederpartij], dat door de Belastingdienst ongegrond werd verklaard. De rechtbank Middelburg heeft op 22 december 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag beperkt tot € 3.347,00. De Belastingdienst heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of [wederpartij] recht had op de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst stelde dat [wederpartij] geen kosten voor kinderopvang had en geen overeenkomst had overgelegd die voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank had in beroep een akte van een overeenkomst geaccepteerd die niet voldeed aan de vereisten, zoals ondertekening en dagtekening.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de akte toereikend had geacht. De door [wederpartij] overgelegde akte voldeed niet aan de eisen die in de Wko en de Regeling Wet kinderopvang zijn gesteld. De Belastingdienst had terecht geconcludeerd dat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag was, omdat er geen geldige overeenkomst was. Het hoger beroep van de Belastingdienst werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201201278/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 december 2011 in zaak nr. 11/609 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 herzien vastgesteld op nihil en het aan haar uitbetaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2011, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het van [wederpartij] terug te vorderen bedrag tot € 3.347,00 beperkt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en de houder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een kindercentrum afschriften van alle met de vraagouders gesloten overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    Aan het besluit van 18 augustus 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen kosten voor kinderopvang heeft gehad en voorts geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd.
3.    De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de tussen [wederpartij] en het gastouderbureau gesloten overeenkomst niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, nu ondertekening en dagtekening ontbreken. Dat de Belastingdienst in de loop van de procedure bekend is geraakt met de elementen die de overeenkomst ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling moet bevatten, leidt er niet toe dat die gebreken zijn geheeld, aldus de Belastingdienst.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr.
201112861/1/A2, bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de geboden kinderopvang vormt. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir volgt dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt desgevraagd een akte van zodanige overeenkomst met de gastouder overlegt.
[wederpartij] is door de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om een akte van de gesloten overeenkomst over te leggen. De door haar aan de Belastingdienst overgelegde akte ziet echter niet op een bepaalde periode, is niet gedagtekend en voorts niet voorzien van een handtekening van de gastouder. Verder zijn in de akte de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en de bemiddelingskosten niet vermeld en evenmin het adres, de postcode en de woonplaats van het kind en het aantal uren gastouderopvang per jaar.
In beroep heeft [wederpartij] een akte overgelegd van een overeenkomst die op de periode vanaf 1 januari 2007 ziet en is voorzien van dagtekening, een handtekening van de gastouder en het adres en de woonplaats van het kind. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij deze niet eerder heeft kunnen overleggen en evenmin uiteengezet, waarom zij thans wel over een gedagtekende en ondertekende akte van een overeenkomst beschikt. Dat zij, als gesteld, in eerste instantie een van het gastouderbureau afkomstige versie van de overeenkomst aan de Belastingdienst heeft toegezonden, is daartoe onvoldoende, nu deze gedagtekend en door beide partijen ondertekend moest zijn om als grondslag voor de toekenning van toeslag te kunnen dienen. Daarbij komen in de later overgelegde akte de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, de bemiddelingskosten en het aantal uren gastouderopvang per jaar niet voor en voldoet deze daarom niet aan de daaraan in dit verband gestelde eisen. Dat bepaalde gegevens de Belastingdienst, als gesteld, langs andere weg bekend zijn, betekent niet dat de akte wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Gelet hierop, heeft de rechtbank de voor het eerst in beroep overgelegde akte ten onrechte toereikend geacht voor het kunnen toekennen van de kinderopvangtoeslag.
Nu [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderopvang in 2007 krachtens een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden, heeft de Belastingdienst zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] over dit jaar geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Het betoog slaagt reeds om die reden. Hetgeen de Belastingdienst verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 18 augustus 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 december 2011 in zaak nr. 11/609;
III.    verklaart het in die zaak bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
17-735.