ECLI:NL:RVS:2013:BY9179

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205400/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van woning van appellant van gevelisolatieproject op basis van Wet geluidhinder

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland op 14 december 2010 aan de appellant meegedeeld dat zijn woning is uitgesloten van het gevelisolatieproject Rijndijk Hazerswoude. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 10 april 2012, waarin het college het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 3 december 2012 is de zaak behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door J.H.O. van Noppen en L.B.L. van den Helm.

De appellant stelde dat de begroting van de kosten voor het meerwerk, opgesteld door aannemingsbedrijf Breijer, niet inzichtelijk was en dat hij ten onrechte geen aanbod tot vergoeding van bijkomende kosten had ontvangen. Het college heeft echter toegelicht dat de appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om duidelijkheid te krijgen over de kosten en dat de begroting van Breijer aan de appellant is overgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het college terecht de woning van de appellant heeft uitgesloten van het gevelisolatieproject, omdat de appellant het aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen uitdrukkelijk heeft afgewezen.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft ingestemd met de voorgestelde maatregelen en dat het college op basis van de Wet geluidhinder verplicht was om de woning uit te sluiten van het project. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.

Uitspraak

201205400/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Rijnwoude,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst (na 1 januari 2012: Omgevingsdienst) West-Holland namens het college aan [appellant] medegedeeld dat zijn woning is uitgesloten van het gevelisolatieproject Rijndijk Hazerswoude (hierna: het gevelisolatieproject).
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door J.H.O. van Noppen en L.B.L. van den Helm, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland onderscheidenlijk Ingenieursburo Ulehake (hierna: Ulehake), is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder vervalt de verplichting om overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde maatregelen te treffen ten aanzien van een woning of een geluidsgevoelig gebouw, indien de rechthebbende ten aanzien van die woning of dat andere geluidsgevoelige gebouw niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen ingevolge het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Ingevolge het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van:
a. de wijze waarop aan de rechthebbende wordt verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen;
b. de wijze waarop de rechthebbende zijn toestemming verleent of onthoudt aan de realisatie van de maatregelen;
c. de wijze waarop burgemeester en wethouders aan de rechthebbende mededeling doen over het vervallen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 6.3 van het Besluit geluidhinder worden de eigenaren en bewoners van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen schriftelijk op de hoogte gesteld dat van overheidswege wordt overwogen geluidwerende voorzieningen aan te brengen.
Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, wordt aan de eigenaren en bewoners van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen verzocht binnen drie weken na de in artikel 6.3 bedoelde schriftelijke mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.
Ingevolge artikel 6.5 stelt het bevoegd gezag, indien de in artikel 6.4, eerste of tweede lid, bedoelde toestemming is verleend, een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:
a. een opgave van de geluidsgevoelige ruimten;
b. een inventarisatie van de benodigde bouwtechnische gegevens;
c. een opgave van de benodigde geluidwerende voorzieningen;
d. een raming van de kosten voor de overheid, en
e. een raming van de eventuele kosten voor de eigenaar.
Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, aanhef en onder a, ontvangen de eigenaren van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt aan de eigenaren, bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, verzocht binnen drie weken na ontvangst van het aanbod schriftelijk te verklaren dat zij voor alle geluidsgevoelige ruimten waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de in het eerste lid bedoelde ondertekening niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht, tenzij de ondertekening binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling alsnog plaatsvindt.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de verklaring ook niet binnen de in het tweede lid gestelde termijn heeft plaatsgevonden, de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.
2.    Uit een onderzoek dat Ulehake in het kader van het gevelisolatieproject heeft uitgevoerd, is gebleken dat de woning van [appellant] in aanmerking komt voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, bestaande in gevelisolatie aan de binnenzijde van de woning. In overleg met [appellant] is hem in het aanbod tot het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, als bedoeld in 6.8, eerste lid, van het Besluit geluidhinder, tevens het voorstel gedaan dat op zijn kosten meerwerk wordt uitgevoerd, bestaande in het isoleren van de buitengevels en de overloop in zijn woning, zoals door hem gewenst. Voor de begroting van de kosten van dat meerwerk is het college uitgegaan van de op 25 oktober 2010 door aannemingsbedrijf Breijer Bouw (hierna: Breijer) opgestelde begroting. [appellant] heeft het aanbod bij brief van 9 december 2010 geweigerd, omdat hij de kosten die hij zelf dient te dragen te hoog vond. De woning van [appellant] is vervolgens bij het besluit van 14 december 2010 van het gevelisolatieproject uitgesloten.
Bij het horen in bezwaar is gebleken dat de door Breijer opgestelde begroting niet aan [appellant] was overgelegd. Het college heeft dat hangende de bezwaarprocedure alsnog gedaan en [appellant] in de gelegenheid gesteld met Breijer overeenstemming te bereiken over de hoogte van de door hem in verband met het meerwerk te betalen kosten. Dit heeft niet geleid tot aanvaarding van het aanbod door [appellant]. Het college heeft het besluit van 14 december 2010 daarom gehandhaafd.
3.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat in de begroting van Breijer geen inzicht wordt geboden in de wijze waarop de prijs van het meerwerk is berekend en dat hem ten onrechte geen aanbod tot vergoeding van bijkomende kosten voor stuc- en schilderwerk en het aanbrengen van zonwering en gordijnen is gedaan. Het college heeft in de afwijzing van het aanbod dan ook ten onrechte aanleiding gezien zijn woning uit te sluiten van het gevelisolatieproject, aldus [appellant].
Verder betoogt hij dat het college bij zijn besluit van 10 april 2012 ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat het gevelisolatieproject inmiddels was afgerond.
3.1.    [appellant] heeft het aanbod tot het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen uitdrukkelijk afgewezen. Ingevolge artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder, gelezen in samenhang met artikel 6.9 van het Besluit geluidhinder, dient het college de woning in dat geval uit te sluiten van het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Het betoog van [appellant] dat in het aanbod niet inzichtelijk is gemaakt hoe de kosten voor het meerwerk zijn berekend en dat hem ten onrechte geen vergoeding voor bijkomende kosten is aangeboden, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft ter zitting toegelicht dat [appellant] hangende de bezwaarprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om hierover duidelijkheid te krijgen en uit de nadere berekening van Ulehake van 6 januari 2012, die mede aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, blijkt ook hoe de kosten van het meerwerk zijn berekend. Er bestaat geen aanleiding aan de juistheid van die berekening, waarbij onder meer een percentage van de staartkosten is toegerekend aan het meerwerk, te twijfelen. Voorts komen de door [appellant] genoemde bijkomende kosten op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving niet voor vergoeding in aanmerking, zodat het college geen aanbod tot vergoeding daarvan hoefde te doen.
Nu het college in de afwijzing van het aanbod door [appellant], waarvan hij in bezwaar niet is teruggekomen, terecht aanleiding heeft gezien zijn woning uit te sluiten van het gevelisolatieproject, kan het betoog van [appellant] dat het college bij zijn besluit van 10 april 2012 ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat het gevelisolatieproject inmiddels was afgerond, ook indien dat betoog juist zou zijn, niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
18-686.