Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In hetgeen als grief 6 is aangevoerd klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar zoon [naam 3] niet aan Polen kan worden overgedragen. De vreemdeling voert daartoe aan dat de Poolse autoriteiten geen claimakkoord voor hem hebben afgegeven en hij waarschijnlijk de Syrische nationaliteit heeft, omdat zijn vader afkomstig is uit Syrië.
Voorts heeft de vreemdeling zich ter zitting van de Afdeling onder verwijzing naar het rapport "Polish asylum procedure and refugee status determination" van het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen van december 2011 (hierna: het rapport van het BCHV) op het standpunt gesteld dat de Poolse autoriteiten de vluchtelingenstatus wegens een zeer strikte of verkeerde interpretatie van de basiselementen van de definitie van het begrip "vervolging" soms ten onrechte niet toekennen.
2.1. De vreemdeling heeft deze klachten niet als zodanig in eerste aanleg naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de rechtbank heeft verricht, dan wel, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde beroepsgronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten. Nu het aangevoerde daaraan niet voldoet, liggen in zoverre geen grieven in de zin van artikel 85, tweede lid, voor.
3. In de grieven 2 en 3 klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de staatssecretaris ten opzichte van Polen niet heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De vreemdeling voert daartoe aan dat zij tijdens haar eerdere verblijf in Polen problemen had met een Georgische familie en Tsjetsjenen en dat zij vreest na overdracht aan Polen opnieuw problemen met hen te krijgen. Ter toelichting op haar betoog wijst de vreemdeling op nadere gehoren van Georgische asielzoekers die eveneens in Polen problemen hebben ondervonden van de zijde van Tsjetsjenen en op een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 25 november 2010 in zaak nr. 10/26424 (hierna: de uitspraak van 25 november 2010).
Voorts betoogt de vreemdeling dat zij na overdracht aan Polen geen medische zorg en opvang zal kunnen verkrijgen. Ter motivering daarvan beroept de vreemdeling zich op het rapport "The situation of Chechen asylum seekers and refugees in Poland and effects of the EU Dublin II Regulation" van B. Eßer, B. Gladysch en B. Suwelack van februari 2005 (hierna: het rapport van Eßer, Gladysch en Suwelack) en de folder "Brochure national asylum procedure (with a special focus on the Dublin regulation)" van de Helsinki Foundation for Human Rights uit 2010 (hierna: de folder van de Helsinki Foundation).
3.1. In de nadere stukken verwijst de vreemdeling ter nadere toelichting op haar onder 3. weergegeven klacht tevens naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 28 augustus 2012 in zaak nr. 12/23781 (hierna: de uitspraak van 28 augustus 2012) en de daarin genoemde rapporten van het BCHV en "The situation of Chechen refugees in Poland" van het Gesellschaft für bedrohte Völker van januari 2011 (hierna: het rapport van het Gesellschaft) en naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 4 oktober 2011 in zaken nrs. 11/29352, 11/29348, 11/29351 en 11/29345 (hierna: de uitspraak van 4 oktober 2011). Ten slotte legt de vreemdeling het artikel "Intimidatie door Kadyrovtsy van Tsjetsjeense asielzoekers in Polen" van Pax Christi van januari 2012 (hierna: het artikel van Pax Christi) over.
Het rapport van het Gesellschaft wordt niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Dit stuk dateert van vóór de aangevallen uitspraak en de vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij dit redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen.
3.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2011 in zaak nr. 201009278/1/V3 (www.raadvanstate.nl) volgt dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, M.S.S. tegen België en Griekenland, van 21 januari 2011, nr. 30696/09 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest in de zaak M.S.S.) voortvloeit dat ook in een situatie waarin een vreemdeling zijn betoog dat overdracht strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, louter staaft met een beroep op algemene informatie over één of meer van de volgens het arrest relevante aspecten, een zorgvuldige beoordeling daarvan geboden is. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011, C-411/10 en C-493/10 (curia.europa.eu) volgt dat zo op de juiste wijze is beoordeeld of wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Unierecht.
3.3. In hoger beroep is onbestreden dat uit onderzoek in het Eurodac systeem is gebleken dat de vreemdeling op 19 september 2009 in Polen een asielaanvraag heeft ingediend en dat de Poolse autoriteiten op 27 januari 2011 voor de vreemdeling een claimakkoord hebben afgegeven.
3.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de autoriteiten van Polen geen afdoende bescherming zal kunnen verkrijgen tegen voorkomende problemen met een Georgische familie en Tsjetsjenen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de staatssecretaris in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij geen bescherming heeft gevraagd aan de Poolse autoriteiten. Voorts volgt uit de door de vreemdeling overgelegde nadere gehoren van andere asielzoekers, de uitspraak van 25 november 2010 en het artikel van Pax Christi niet dat het vragen van bescherming aan de Poolse autoriteiten gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is.
3.5. Ter toelichting op haar betoog dat zij na overdracht aan Polen geen opvang en medische zorg zal kunnen verkrijgen, wijst de vreemdeling op het rapport van Eßer, Gladysch en Suwelack. Dit stuk betreft evenwel Tsjetsjeense asielzoekers en vluchtelingen – terwijl de vreemdeling Georgisch is – en in algemene zin de gevolgen van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Verordening) voor de Poolse asielpraktijk.
3.6. Voorts wijst de vreemdeling er op dat de folder van de Helsinki Foundation vermeldt dat een vreemdeling in Polen geen recht heeft op opvang en medische zorg indien reeds een asielaanvraag van die vreemdeling is afgewezen, tenzij de betreffende vreemdeling een opvolgende aanvraag indient en daaraan nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag legt die de nieuwe aanvraag rechtvaardigen.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat blijkens informatie van de Poolse autoriteiten zij de behandeling van de door de vreemdeling in Polen ingediende asielaanvraag op 13 oktober 2009 hebben stopgezet en op die aanvraag niet inhoudelijk hebben beslist. Gelet hierop ziet de in de folder van de Helsinki Foundation vermelde informatie in zoverre niet op de situatie van de vreemdeling.
Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting naar voren gebracht dat uit de informatie van de Poolse autoriteiten tevens blijkt dat zij die procedure niet kunnen heropenen, nu sinds de stopzetting ervan meer dan twee jaren zijn verstreken en de Afdeling Sociale Zaken van de Dienst Vreemdelingenzaken te Warschau (hierna: de Dienst Vreemdelingenzaken) heeft uiteengezet dat de vreemdeling, indien zij in een aanmeldcentrum een nieuwe asielaanvraag indient, recht heeft op opvang en medische zorg.
Wat betreft het betoog van de vreemdeling dat uit het rapport van het BCHV blijkt dat zij het risico loopt na overdracht aan Polen te worden gedetineerd, nu zij niet beschikt over een paspoort, en zij in detentie geen recht heeft op sociale voorzieningen, heeft de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat de Dublin-unit van de Poolse grenspolitie aan Bureau Dublin heeft bericht dat de Poolse autoriteiten vermijden vrouwen met minderjarige kinderen, zoals de vreemdeling, in detentiecentra te plaatsen.
Voor zover de vreemdeling na overdracht aan Polen desondanks zal worden gedetineerd, heeft de staatssecretaris ter zitting verklaard dat volgens door de Dienst Vreemdelingenzaken verstrekte informatie een vreemdeling die in detentie is gesteld weliswaar geen recht heeft op sociale voorzieningen, maar wel op medische zorg.
Hetgeen de vreemdeling overigens over het rapport van het BCHV aanvoert, biedt evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris haar niet aan Polen mag overdragen.
3.7. In de uitspraak van 28 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter het desbetreffende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen omdat in een andere zaak waarin overdracht van een vreemdeling aan Polen krachtens de Verordening aan de orde was het beroep ter behandeling is verwezen naar een meervoudige kamer.
Het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 4 oktober 2011 is hoofdzakelijk gebaseerd op het rapport van het Gesellschaft. Gelet op het onder 3.1. overwogene wordt dit rapport evenwel niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Met de uitspraken van 28 augustus 2012 en 4 oktober 2011 heeft de vreemdeling dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
Ten slotte vermeldt het artikel van Pax Christi slechts in algemene zin dat bij Tsjetsjeense asielzoekers en vluchtelingen klachten bestaan over de beschikbare opvang en medische zorg in Polen. Nu deze klachten niet nader zijn geconcretiseerd kan dit artikel evenmin leiden tot het ermee beoogde doel, nog daargelaten dat het slechts ziet op de situatie van Tsjetsjeense asielzoekers en vluchtelingen.
3.8. Hoewel de rechtbank, gelet op het onder 3.2. overwogene, ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling met concrete, op de individuele zaak betrokken feiten en omstandigheden aannemelijk heeft moeten maken dat de staatssecretaris ten opzichte van Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, kan dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe is redengevend dat, gelet op het vooroverwogene, van de door de vreemdeling ingeroepen stukken, voor zover deze bij de beoordeling kunnen worden betrokken, op voorhand kan worden gezegd dat ze niet relevant zijn voor beantwoording van de vraag of de in het arrest in de zaak M.S.S. in dat verband genoemde aspecten aan haar overdracht in de weg zouden moeten staan. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de staatssecretaris niet zonder meer heeft kunnen volgen in zijn standpunt dat in dit geval ten opzichte van Polen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De grieven 2 en 3 falen, voor zover thans van belang.
4. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in het hogerberoepschrift aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.8. is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze berust, worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.