ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112376/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van kosten voor contra-expertise taalanalyse door het COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, waarin het COA werd verplicht om de kosten voor een contra-expertise taalanalyse te vergoeden. De vreemdeling had verzocht om vergoeding van deze kosten, maar het COA weigerde dit omdat de identiteit van de opsteller van de contra-expertise niet vooraf bekend was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het COA onvoldoende had gemotiveerd waarom het de kosten niet wilde vergoeden, en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.

In hoger beroep betoogde het COA dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. Het COA stelde dat het recht had om vooraf de onafhankelijkheid en deskundigheid van de opsteller te verifiëren, en dat het daarom noodzakelijk was dat de vreemdeling de identiteit van de opsteller bekendmaakte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COA inderdaad het recht had om deze informatie te eisen, en dat de vreemdeling niet had gerechtvaardigd waarom hij deze informatie niet had verstrekt. De rechtbank had dus ten onrechte geoordeeld dat het COA het besluit ondeugdelijk had gemotiveerd.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en controleerbaarheid in de asielprocedure, vooral met betrekking tot de kosten die gemaakt worden voor contra-expertise.

Uitspraak

201112376/1/V1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 3 november 2011 in zaak nr. 11/14330 in het geding tussen:
[naam] (hierna: de vreemdeling)
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra expertise taalanalyse te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 november 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (thans: de minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen voor andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kan de minister regels stellen voor verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Wet COa.
Artikel 3 van de Rva 2005 bepaalt aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen het COa opvang biedt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die wegens hun aard of hoogte in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid betaalt het COa buitengewone kosten slechts voor zover het de asielzoeker vooraf toestemming heeft verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid verleent het COa de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
De toelichting op artikel 17 van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 15) vermeldt het volgende:
"Het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het orgaan zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in de voorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene. Dit betekent dat het mogelijk is dat ook kosten vergoed kunnen worden die niet opgehangen zijn aan, of verbonden zijn met de asielprocedure. Het orgaan dient zo mogelijk voor het plaatsvinden van de situatie waaruit voor de asielzoeker buitengewone kosten voortvloeien aan de betrokken bewoner toestemming te hebben geven voor het maken van deze kosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat zij niet voor betaling door het orgaan in aanmerking komen. Indien de toestemming niet vooraf is gegeven zal het orgaan deze kosten slechts behoeven te betalen indien het wegens zeer dringende redenen niet mogelijk was voorafgaand aan het maken van de kosten toestemming te geven, zoals in de situatie waarin de asielzoeker acuut hulp nodig heeft."
Volgens de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten zijn de kosten voor het opstellen van een contra expertise taalanalyse in beginsel buitengewone kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005 en vergoedt het COa de kosten voor het opstellen van de tweede fase van een onder begeleiding van De Taalstudio op te stellen contra-expertise taalanalyse tot een maximumbedrag van € 800,00. Indien de opsteller van een contra expertise taalanalyse anoniem is, vergoedt het COa de kosten niet.
2. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zijn besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd, omdat onvoldoende grond bestaat om reeds op voorhand te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de door De Taalstudio te begeleiden opsteller van de contra-expertise en om die reden, indien de vreemdeling weigert de identiteitsgegevens van de opsteller vooraf bekend te maken, geen toestemming te verlenen voor het maken van de kosten. Het COa voert, onder verwijzing naar artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, aan dat het vooraf de onafhankelijkheid en deskundigheid van de desbetreffende persoon verifieert teneinde te beoordelen of de voorgenomen contra expertise redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling en toetsing in de asielprocedure en of de gevraagde kosten dus wel noodzakelijk zijn. Sinds de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2010 in zaak nr. 200904984/1/V1 (www.raadvanstate.nl) informeert het COa standaard vooraf bij een vreemdeling naar de expertise van de beoogde opsteller van de contra-expertise om de noodzakelijkheid van de kosten te kunnen beoordelen. Een beoordeling achteraf zou volgens het COa voor zowel hem, als een vreemdeling financiële risico's meebrengen. Volgens het COa is in dit verband van belang dat het feit dat De Taalstudio de opsteller van de contra expertise begeleidt geen garantie biedt dat de ingeschakelde opsteller daadwerkelijk onafhankelijk en deskundig is. De rechtbank heeft volgens het COa niet onderkend dat de Afdeling voor het oordeel dat de werkwijze van De Taalstudio tot een deskundigenrapport leidt eist dat inzichtelijk is wie op welke wijze de contra-expertise zal verrichten.
2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (www.raadvanstate.nl) en voormelde uitspraak van 2 september 2010 volgt dat de enkele omstandigheid dat de identiteit van de opsteller van de contra expertise niet uit de contra expertise blijkt, op zichzelf niet meebrengt dat die opsteller niet onafhankelijk en deskundig is. Waar het op aankomt, is of controleerbaar is wie onder welke omstandigheden het onderzoek verricht. Voorts volgt daaruit dat de aan die opsteller te stellen kwaliteitseisen vergen dat het een academisch opgeleide linguïst is met actuele kennis van de taal waarover hij rapporteert, zijn onafhankelijkheid en deskundigheid controleerbaar zijn en zijn identiteit daartoe bij De Taalstudio bekend is.
2.2. De eis van het COa dat de vreemdeling de instantie die het opstellen van de contra-expertise begeleidt vooraf inzichtelijk laat maken wie op welke wijze de contra expertise zal verrichten, is niet onredelijk, reeds omdat artikel 17, derde lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Rva 2005 het COa ertoe verplicht om in het kader van de beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten vooraf te verifiëren of de opsteller van de contra expertise daadwerkelijk onafhankelijk en deskundig is. Dit voorkomt dat het COa eerst na vergoeding van de kosten constateert dat de opsteller van de contra expertise dat niet is en de kosten dus niet noodzakelijk waren.
2.3. Bij brief van 23 maart 2011 heeft het COa de vreemdeling in de gelegenheid gesteld te laten weten of De Taalstudio bereid is de identiteit van de desbetreffende opsteller van de contra-expertise, desnoods onder geheimhouding, aan het COa kenbaar te maken. Verder heeft het COa, voor het geval De Taalstudio weigert dat te doen, de vreemdeling verzocht om deze weigering te rechtvaardigen en erop gewezen dat de vreemdeling, als hij de identiteit van de desbetreffende persoon niet kenbaar laat maken, rekening moet houden met afwijzing van de aanvraag.
In reactie hierop heeft de vreemdeling een brief van 28 maart 2011 ingestuurd, waarin De Taalstudio te kennen heeft gegeven dat de contra expertise zal worden opgesteld door een academisch opgeleide linguïst, die De Taalstudio volgens zijn vaste werkwijze heeft geselecteerd, met actuele kennis van de taal waarover hij rapporteert en van wie de identiteit bij De Taalstudio bekend zal zijn. Verder heeft De Taalstudio laten weten dat hij, indien hij van een rechtbank het verzoek ontvangt om de identiteit van de desbetreffende persoon aan haar bekend te maken, zich zal inspannen die identiteit, op basis van strikte vertrouwelijkheid, aan de rechtbank te verstrekken.
In het besluit van 31 maart 2011 heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat het als gevolg van deze weigering niet vooraf heeft kunnen verifiëren of de door de vreemdeling door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is en dat het daarom de kosten niet vergoedt.
2.4. Het COa heeft de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om de identiteit van de opsteller, desnoods onder geheimhouding, aan hem kenbaar te maken. Nu de vreemdeling heeft gevraagd om vergoeding van de kosten van een contra expertise taalanalyse als noodzakelijke kosten, heeft hij ervoor zorg moeten dragen dat De Taalstudio daaraan gevolg geeft. In dit verband heeft de vreemdeling in reactie op het verzoek van het COa ten onrechte volstaan met, onder verwijzing naar voormelde brief van De Taalstudio, te vermelden dat die instantie slechts bereid is de identiteit van de desbetreffende opsteller aan de rechter in de asielprocedure te verstrekken. In aanmerking genomen dat het COa ingevolge artikel 2:5 van de Awb is gehouden om, indien De Taalstudio op het vertrouwelijke karakter van de verstrekte gegevens wijst, bij de omgang met die gegevens geheimhouding te betrachten, heeft de vreemdeling met die verwijzing niet gerechtvaardigd waarom hij niet reeds bij de aanvraag dan wel in reactie op het verzoek van het COa die identiteit heeft laten verstrekken. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat het COa het besluit van 31 maart 2011 in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidend beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 3 november 2011 in zaak nr. 11/14330;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en
mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
32-587.
Verzonden: 16 januari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser