201201127/1/A4.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Dongen,
het college van burgemeester en wethouders van Dongen,
verweerder.
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Emballage Industrie en Houthandel Dongen B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het produceren en repareren van pallets aan de Industriestraat 18 te Dongen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Stiekema, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.J.H. Roza, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. [appellant] stelt dat hij in de avond- en nachtperiode geluidhinder ondervindt van het in werking zijn van de inrichting en dat dit veroorzaakt wordt door tonaal geluid. Volgens [appellant] is dit geluid afkomstig van bij het bestreden besluit vergunde ventilatoren op het dak van de dichtst bij zijn woning gelegen hal van de inrichting. In het bestreden besluit is geen rekening gehouden met het tonale karakter van dit geluid en de daarvoor geldende straffactor van 5 dB(A), zodat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen, aldus [appellant].
2.1. Vergunninghoudster heeft een akoestisch rapport door SCENA Akoestisch Adviseurs B.V. laten opstellen. Dit rapport van 22 april 2010 maakt als onderdeel van de aanvraag deel uit van de vergunning. Op bladzijde 14 van dit rapport is vermeld dat alleen voor de dagperiode onderzoek is gedaan naar tonaal geluid en dat bij het onderzoek, dat uitsluitend op het gehoor heeft plaatsgevonden, geen tonale geluidbronnen zijn vastgesteld. Ter zitting bij de voorzitter in het kader van het verzoek van [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening (zie de uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr.
201201127/2/A4) heeft het college echter erkend dat ter plaatse van de woning van [appellant] in de avond- en nachtperiode geluid met een tonaal karakter hoorbaar is.
Op 15 maart 2012 heeft SCENA Akoestisch Adviseurs B.V. in opdracht van vergunninghoudster opnieuw ter plaatse onderzoek gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 maart 2012. Volgens dat rapport zijn tijdens het onderzoek geen tonale geluidbronnen waargenomen. Ter zitting heeft het college echter verklaard dat dit slechts een indicatief onderzoek is, dat niet voldoet aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Tevens heeft het college te kennen gegeven dat het zelf ook ter plaatse onderzoek heeft gedaan, maar dat dit nog geen bruikbare onderzoeksresultaten heeft opgeleverd.
2.2. Gelet op het voorgaande, is niet eenduidig komen vast te staan of ter plaatse geluid met een tonaal karakter hoorbaar is en, zo ja, of dit geluid afkomstig is van de inrichting. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 december 2011 dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens door [appellant] naar voren is gebracht, behoeft geen bespreking meer.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dongen van 13 december 2011;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dongen tot vergoeding van bij [appellant] en in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 975,12 (zegge: negenhonderdenvijfenzeventig euro en twaalf cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dongen aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013