ECLI:NL:RVS:2013:BY8540

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206158/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang bij verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak gaat het om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Op 21 februari 2012 heeft het college een afvalzak aangetroffen die in strijd was met de Afvalstoffenverordening. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 115,00, zijn op [appellant A] verhaald. De appellanten, [appellant A] en [appellant B], hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierop hebben de appellanten beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 november 2012. De appellanten stelden dat zij niet als overtreder konden worden aangemerkt, omdat zij op de bewuste dag aan het werk waren en de huisvuilzak niet zelf buiten konden zetten. Ze gaven aan dat hun schoonmaakster mogelijk de afvalzak had aangeboden, maar de Afdeling oordeelde dat de afvalstoffen konden worden herleid tot [appellant A]. De verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling werd niet als relevant beschouwd, omdat het hier niet om gelijke gevallen ging.

Daarnaast betoogden de appellanten dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met andere overtredingen die ook hadden geleid tot kosten van bestuursdwang. De Afdeling oordeelde echter dat de kosten van de bestuursdwang op 21 februari 2012 losstonden van andere overtredingen en dat het college de kosten terecht op [appellant A] had verhaald.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.

Uitspraak

201206158/1/A4.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft het college zijn beslissing om op 21 februari 2012 jegens [appellant A] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant A] komen.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2102, waar  [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellanten] stellen dat het beroep zich ook richt tegen vier besluiten van het college van 14 mei 2012, waarbij is beslist op het bezwaar tegen de besluiten van 9 maart 2012, 20 maart 2012 (twee maal) en 23 maart 2012. Deze besluiten betreffen de toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens het verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op 7 februari 2012 onderscheidenlijk 6 maart 2012 (drie maal).
1.1.    Bij brief van 23 maart 2012 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van 9 maart 2012, 16 maart 2012, 20 maart 2012 (twee maal) en 23 maart 2012, waarbij de beslissingen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang ter zake van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op onderscheidenlijk 7 februari 2012, 21 februari 2012 en 6 maart 2012 (drie maal) op schrift zijn gesteld.
Bij vijf afzonderlijke besluiten van 14 mei 2012 (elk met een ander kenmerk) heeft het college op het ingediende bezwaar beslist. Elk besluit heeft betrekking op het één maal verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen.
In de aanhef van het beroepschrift is vermeld dat het beroep het besluit van het college van 14 mei 2012, kenmerk A.B.2012.4.04697/DV, betreft. Dit besluit is ook als bijlage bij het beroepschrift meegestuurd. Gelet hierop heeft het beroep slechts betrekking op dit besluit; het kan niet worden geacht mede te zijn gericht tegen de overige vier besluiten van het college. Voor zover de beroepsgronden betrekking hebben op die overige vier besluiten, blijven deze dus buiten beschouwing.
2.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de Afvalstoffenverordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast een inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.     De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 21 februari 2012 naast de container in de Verschoorstraat ter hoogte van perceel nummer 3, is aangetroffen. Niet in geschil is dat deze afvalzak in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening en artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit is aangeboden.
4.    [appellanten] betogen onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Afdeling dat zij niet als overtreder kunnen worden aangemerkt. Zij stellen dat zij op de bewuste dag buitenshuis werkten en de huisvuilzak dus niet buiten konden zetten. Voor zover de in hun huis werkzame schoonmaakster de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden, stellen [appellanten] dat zij haar altijd duidelijke instructies geven over de wijze van aanbieden.
4.1.    Niet is bestreden dat de in de afvalzak aangetroffen afvalstoffen, waaronder in dit geval een medicijndoosje, kunnen worden herleid tot [appellant A]. Voor zover niet zij, maar de schoonmaakster de afvalzak heeft aangeboden, moet dit aan [appellant A] worden toegerekend. Verder kan de verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling niet leiden tot het beoogde doel, reeds omdat het niet gaat om gelijke gevallen.
Gelet op het vorenstaande kan in hetgeen in beroep is aangevoerd geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college [appellant A] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
5.    [appellanten] betogen verder dat het college bij het in rekening brengen van de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten onrechte geen rekening heeft gehouden met vier andere overtredingen die ook hebben geleid tot het verhalen van de kosten van bestuursdwang.
5.1.     Dit betoog faalt. Het in rekening brengen van de kosten van de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2012 staat los van de overige door [appellanten] genoemde overtredingen en de daaruit voortvloeiende kosten. Daarbij merkt de Afdeling op dat het hier niet gaat om een boete maar om het verhalen van daadwerkelijk gemaakte kosten. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang op 21 februari 2012 in redelijkheid niet of niet geheel op [appellant A] heeft kunnen verhalen.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
190-693.