201205212/1/R3.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Haaren,
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college het uitwerkingsplan "Haerens Hof" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door M.A.C.M. Pijnenburg, en het college, vertegenwoordigd door A. Engelse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op de in artikel 8 van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Copal-terreinen" opgenomen uitwerkingsregels en voorziet in de bouw van 29 woningen tegenover het Gildepad waar [appellante] is gevestigd. De tegen dit bestemmingsplan ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard in de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009, in zaak nr.
200805128/1/R2).
2. Het college wijst erop dat omgevingsvergunningen voor het bouwen van de met het uitwerkingsplan voorziene woningen zijn verleend en deze inmiddels in rechte onaantastbaar zijn geworden. Daarom heeft [appellante] geen procesbelang meer en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus het college.
2.1. Anders dan het college betoogt, ziet de Afdeling hierin, onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 april 2012, in zaak nr.
201100213/1/R4, geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante] niet langer belang heeft bij een uitspraak op het door haar ingestelde beroep. Het uitwerkingsplan zal immers deel gaan uitmaken van het bestemmingsplan, dat zich leent voor herhaalde toepassing. Het beroep is ontvankelijk.
3. [appellante] betoogt dat het college het uitwerkingsplan ten onrechte heeft vastgesteld.
Daartoe voert zij aan dat de woningen zijn voorzien binnen de aanbevolen richtafstand van 30 m tot haar perceelgrens als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Daardoor wordt niet voldaan aan hetgeen hierover is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 en is weergegeven in de plantoelichting. Nu niet aan deze richtafstand wordt voldaan, zal het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van het plangebied worden aangetast en wordt [appellante] belemmerd in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.
Tot slot voert [appellante] aan dat niet is uitgesloten dat in de toekomst binnen de richtafstand van 30 m tot haar perceelsgrens woningen worden toegestaan.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m als bedoeld in de VNG-brochure.
3.2. In het uitwerkingsplan is aan de percelen in het plangebied, voor zover van belang, de bestemming "Wonen" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels bij het uitwerkingsplan zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.1, onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
3.3. In de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 is over de aanbevolen richtafstand uit de VNG-brochure tussen de perceelsgrens van [appellante] en de met de uitwerkingsbevoegdheid voorziene woningen het volgende overwogen:
"In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieufactoren geur, gevaar en geluid uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De afstanden die de VNG-brochure aanbeveelt gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Deze afstanden zijn voorts bedoeld voor nieuwe situaties. Voor een categorie 2 bedrijf zoals het bedrijf van [appellante] wordt in de brochure een afstand van 30 meter aanbevolen. (…) Het dichtstbijzijnde plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" ligt op minder dan 10 meter afstand van de perceelsgrens van [appellante]. (…) De nieuwbouw op deze locatie is echter voorzien op een uit te werken bestemming, waarvoor nog een uitwerkingsplan zal worden opgesteld. (…) De uitwerkingsregels laten het college van burgemeester en wethouders ruimte om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen (…). Gelet hierop heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat in de beoogde woningbouw niet kan worden voorzien op een locatie in het uitwerkingsplan waarbij aan de in de VNG-brochure genoemde afstand van 30 meter wordt voldaan."
3.4. Anders dan [appellante] betoogt, ligt de grens van het bouwvlak en daarmee de gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied blijkens de verbeelding op tenminste 31 m van haar perceelsgrens. Het betoog dat de woningen in het plangebied ten onrechte voorzien zijn binnen de aanbevolen richtafstand van 30 m tot haar perceelsgrens als bedoeld in de VNG-brochure mist dan ook feitelijke grondslag. Nu aan de richtafstand wordt voldaan en [appellante] ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij deze woningen kan worden gerealiseerd of dat zij door deze woningen zal worden belemmerd in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover [appellante], zoals ter zitting nader toegelicht, betoogt dat niet is uitgesloten dat in de toekomst binnen de richtafstand van 30 m woningen worden toegestaan, wordt overwogen dat dit in deze procedure niet ter discussie staat. Het voorliggende uitwerkingsplan dat, zoals ter zitting is komen vast te staan, op gemeentelijk niveau ook wel bekend staat als "Fase I", voorziet hierin niet. Hiervoor zou een nieuw plan moeten worden vastgesteld waartegen vervolgens rechtsbescherming openstaat. Ter zitting heeft het college desgevraagd nader toegelicht dat deze zogenoemde "Fase II" vooralsnog niet aan de orde is.
4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013