ECLI:NL:RVS:2013:BY8536

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210319/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom bij uitbreiding woning zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders Nijmegen had op 8 september 2011 besloten dat [appellante] de uitbreiding van haar woning aan de [locatie] te Nijmegen moest verwijderen of verkleinen, onder oplegging van een dwangsom. Dit besluit volgde op de constatering dat de uitbreiding zonder de benodigde bouwvergunning was gerealiseerd.

Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door het college op 17 januari 2012, heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 25 september 2012 oordeelde dat het college terecht had gehandeld. [appellante] ging in hoger beroep, waarbij de zaak door een meervoudige kamer werd verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 18 december 2012, waar [appellante] werd vertegenwoordigd door M.P.J.H. Loosschilder BEc en het college door J.J. van Gelderen.

De Raad van State overwoog dat het college bevoegd was tot handhaving, gezien de overtreding van de bouwvoorschriften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien. Het feit dat [appellante] financiële problemen had, was niet voldoende om te concluderen dat handhaving onevenredig zou zijn. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van handhaving van wettelijke voorschriften en de afweging van belangen tussen het algemeen belang en de persoonlijke situatie van de betrokkenen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.

Uitspraak

201210319/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 september 2012 in zaak nr. 12/809 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast de uitbreiding van de woning aan de [locatie] te Nijmegen te verwijderen of te verkleinen.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door M.P.J.H. Loosschilder BEc, en het college, vertegenwoordigd door J.J. van Gelderen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadsbrug en Energieweg tussen Neerbosscheweg en Industrieplan" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf (B1)".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "Bedrijf (B)", ter plaatse van de bestemmingsaanduiding B1, bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 t/m 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
2.    Vast staat dat aan de achterzijde van de woning een uitbreiding is gerealiseerd zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning, zodat het college ter zake bevoegd is tot handhavend optreden.
3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Daartoe voert zij aan dat zij niet over de financiële middelen beschikt om aan de last te kunnen voldoen en dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot het met de last te dienen doel.
4.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van heden in zaak nr.
201205042/1/A1, staat vast dat geen concreet zicht op legalisering aanwezig is.
Geen grond is aanwezig voor het oordeel dat het in stand laten van de uitbreiding een dermate geringe overtreding betreft dat handhavend optreden hiertegen onevenredig zou zijn. Daar waar [appellante] stelt dat de uitbreiding niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat anderen naar gesteld geen hinder ondervinden van de uitbreiding, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de algemene belangen die zijn gemoeid met de handhaving van wettelijke regels, zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellante] bij het in stand laten van de uitbreiding. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr.
201101446/1/H1), biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien. Nu ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in de aangevoerde argumenten geen aanleiding hoefde te zien om van handhavend optreden af te zien.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
374-672.